ECLI:NL:RBDHA:2025:20086

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.50937
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de maatregel van bewaring van een vreemdeling in het kader van uitzetting naar Marokko

Op 31 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring die de minister van Asiel en Migratie aan eiser heeft opgelegd. Eiser, die in beroep ging tegen deze maatregel, voerde verschillende gronden aan om aan te tonen dat de bewaring onrechtmatig was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de minister de maatregel terecht heeft opgelegd, omdat er voldoende zicht op uitzetting naar Marokko is en de terugkeer niet in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser, waaronder de vraag of de minister had moeten volstaan met een lichter middel, verworpen. Eiser had geen psychische problemen aangetoond die de inbewaringstelling onevenredig bezwarend zouden maken. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.50937

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. N. Birrou),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. E. Özel).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de maatregel van bewaring die de minister aan eiser heeft opgelegd. Eiser is het daar niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Mede aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de minister de maatregel van bewaring mocht opleggen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister de maatregel van bewaring aan eiser mocht opleggen. De minister heeft voldoende kenbaar beoordeeld en gemotiveerd dat de terugkeer van eiser naar Marokko niet in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Verder ontbreekt het zicht op uitzetting naar Marokko niet en had de minister niet hoeven volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. De minister heeft op 7 oktober 2025 de maatregel van bewaring aan eiser opgelegd. [1]
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding. [2]
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 28 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (via een beeldverbinding), de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Heeft de minister voldoende kenbaar beoordeeld en gemotiveerd dat de terugkeer van eiser naar Marokko niet in strijd is met artikel 3 van het EVRM?
3. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende kenbaar heeft beoordeeld en gemotiveerd dat zijn uitzetting naar Marokko niet in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Uit het arrest Adrar [3] volgt dat de minister bij iedere maatregel van bewaring gehouden is dat te toetsen en uit de maatregel van bewaring (dat een standaardformulier behelst) volgt niet dat de minister dat heeft gedaan, zodat de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
3.1.
Dit betoog slaagt niet. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is aan eiser gevraagd of hij vreest voor een onmenselijke behandeling als hij moet terugkeren naar Marokko, waarop hij antwoordde dat hij er niet van uitgaat dat hij problemen krijgt als hij terugkeert en verder geen problemen heeft. [4] Daarnaast heeft eiser op 30 september 2025 een asielaanvraag ingediend en deze op 6 oktober 2025 weer ingetrokken. Gelet hierop heeft de minister in de maatregel terecht gemotiveerd dat niet valt in te zien waarom het eerdere terugkeerbesluit van eiser van 28 april 2025 niet langer van kracht is. [5] In het verlengde hiervan heeft de minister voldoende kenbaar beoordeeld en gemotiveerd waarom de uitzetting van eiser naar Marokko niet in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
Ontbreekt het zicht op uitzetting naar Marokko?
4. Eiser betoogt dat zicht op uitzetting naar Marokko ontbreekt. Op 7 oktober 2025 is een aanvraag om een laissez-passer naar de Marokkaanse autoriteiten verzonden, maar hierop is nog niet gereageerd. Er heeft ook nog geen presentatie plaatsgevonden en is er ook nog geen vlucht gepland. Er zijn geen aanwijzingen dat de Marokkaanse autoriteiten hun medewerking zullen verlenen aan de afgifte van een laissez-passer, zodat de conclusie is dat zicht op uitzetting naar Marokko ontbreekt.
4.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister wijst er terecht op dat uit de rechtspraak volgt dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt. [6] Het is niet gebleken dat dit in het geval van eiser anders ligt of dat de Marokkaanse autoriteiten in zijn geval niet zullen meewerken aan de afgifte van een laissez-passer. Dat de Marokkaanse autoriteiten nog niet op de aanvraag om een laissez-passer hebben gereageerd, maakt dat niet anders. Aan de Marokkaanse autoriteiten mag immers enige tijd worden gegund om de afgifte van een laissez-passer in orde te maken en bovendien is het niet gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten de aanvraag (al) hebben afgewezen of buiten behandeling hebben gesteld.
Had de minister moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling?
5. Eiser betoogt dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling. De minister heeft in de maatregel van bewaring niet onderzocht of een andere maatregel (zoals een meldplicht of locatiegebondenheid) passender was geweest en of de inbewaringstelling voor eiser, gelet op zijn psychische klachten, niet onevenredig bezwarend is.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister heeft in de maatregel van bewaring gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel niet doeltreffend is toe te passen. De minister heeft immers door middel van vijf zware en drie lichte gronden gemotiveerd dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken en dat eiser de voorbereiding van zijn vertrek of de uitzettingsprocedure zal ontwijken of belemmeren. Eiser heeft geen van deze zware en lichte gronden betwist en naar het oordeel van de rechtbank zijn er voldoende zware en lichte gronden tegengeworpen en gemotiveerd om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Alleen al daarom had de minister niet hoeven volstaan met een minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling. Verder heeft eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling expliciet verklaard geen psychische problemen te hebben [7] en is ook nadien niet gebleken of onderbouwd dat eiser dergelijke problemen heeft. De rechtbank ziet daarom niet in waarom de minister had moeten afwegen of psychische problemen de inbewaringstelling voor eiser onevenredig zwaar maken.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [8]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de maatregel van bewaring in stand blijft. Daarom wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af. De minister hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Deze maatregel is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Dat staat in artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000.
3.HvJEU 4 september 2025, C-313/25, ECLI:EU:C:2025:647 (
4.Zie het proces-verbaal van het gehoor van 7 oktober 2025, p. 3.
5.Zie de maatregel van bewaring, p. 4.
6.ABRvS 27 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:219.
7.Zie het proces-verbaal van het gehoor van 7 oktober 2025, p. 4.
8.Vergelijk HvJEU 4 september 2025, ECLI:EU:C:2025:647 (