ECLI:NL:RBDHA:2025:20089

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.51078
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling en de rechtmatigheid van de maatregel door de minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 31 oktober 2025, wordt de maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie aan de eiser is opgelegd, beoordeeld. Eiser, die voorafgaand aan zijn inbewaringstelling is gehoord, heeft geen asielwens geuit. De rechtbank concludeert dat de minister de maatregel op de juiste grondslag heeft gebaseerd. De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eiser en komt tot de conclusie dat de minister de maatregel van bewaring mocht opleggen. Eiser heeft op 19 oktober 2025 de maatregel van bewaring opgelegd gekregen, waartegen hij beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 28 oktober 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde via een beeldverbinding aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende gronden heeft om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen, ondanks de betwisting van eiser dat hij voorafgaand aan de inbewaringstelling is gehoord. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en verklaart het beroep ongegrond, waardoor de maatregel van bewaring in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.51078

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. E. Özel).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de maatregel van bewaring die de minister aan eiser heeft opgelegd. Eiser is het daar niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Mede aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de minister de maatregel van bewaring mocht opleggen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister de maatregel van bewaring aan eiser mocht opleggen. Eiser is voorafgaand aan de inbewaringstelling gehoord en heeft tijdens dat gehoor geen asielwens geuit, zodat de minister de maatregel van bewaring op de juiste grondslag heeft gebaseerd. Daarnaast kunnen de zware en lichte gronden de maatregel van bewaring dragen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. De minister heeft op 19 oktober 2025 de maatregel van bewaring aan eiser opgelegd. [1]
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding. [2]
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 28 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. W.M. Blaauw als waarnemer van de gemachtigde van eiser (beiden via een beeldverbinding), en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Is eiser voorafgaand aan de inbewaringstelling gehoord?
3. Eiser betoogt dat het onduidelijk is of hij voorafgaand aan de inbewaringstelling is gehoord. Het proces-verbaal van gehoor is immers gedateerd op 21 oktober 2025 en ook op die datum ondertekend, zodat het erop lijkt dat het gehoor pas na de inbewaringstelling van 19 oktober 2025 heeft plaatsgevonden.
3.1.
Dit betoog slaagt niet. Hoewel de datum van 21 oktober 2025 in de aanhef staat genoemd, volgt uit de inhoud van het proces-verbaal echter dat eiser op 19 oktober 2025 om 14:50 uur is gehoord. Dit proces-verbaal is op ambtseed opgemaakt en daarom mag in beginsel van de juistheid daarvan worden uitgegaan. [3] Het enkele feit dat het proces-verbaal zelf van latere datum is, is geen reden om aan de inhoud van dit proces-verbaal te twijfelen. Een proces-verbaal behelst in dit geval immers (slechts) de schriftelijke vastlegging van het (mondelinge) gehoor en kan, zoals de minister op zitting terecht heeft gesteld, daarom ook pas na het gehoor worden opgemaakt en ondertekend.
Heeft de minister de bewaring op de juiste grondslag gebaseerd?
4. Eiser betoogt dat de minister de bewaring niet op de juiste grondslag heeft gebaseerd, omdat hij tijdens het gehoor een asielwens heeft geuit. Eiser heeft verklaard dat hij niet veilig kan terugkeren naar Gambia, omdat hij een lening moet terugbetalen aan de bank. De minister had hieruit moeten afleiden dat eiser een asielwens heeft en hem de gelegenheid moeten bieden deze asielwens te formaliseren, zodat hij de asielprocedure kan doorlopen. In het verlengde hiervan had de minister eiser niet in bewaring mogen stellen op de grond dat hij geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft.
4.1.
Dit betoog slaagt niet. Een vreemdeling wordt geacht een asielaanvraag te hebben gedaan zodra hij in persoon ten overstaan van de autoriteiten zijn asielwens kenbaar maakt. [4] Eiser heeft tijdens het gehoor verklaard dat hij zal worden aangehouden en niet veilig kan terugkeren naar Gambia, omdat hij een lening moet terugbetalen aan de bank. Hij heeft desgevraagd echter ook verklaard dat hij niet vreest voor een onmenselijke behandeling door de autoriteiten. [5] Gelet op het feit dat een kern van een asielwens is dat een vreemdeling stelt te vrezen voor vervolging of ernstige schade (waaronder onmenselijke of vernederende behandelingen vallen), [6] had de minister uit deze verklaring geen asielwens hoeven afleiden. Daar komt nog bij dat de minister er terecht op wijst dat eiser, voor zover hij op het moment van de inbewaringstelling wel een asielwens had, deze nadien niet (nogmaals) bij de minister of de regievoerder heeft geuit, zoals na het gestelde gesprek met zijn gemachtigde vlak na de inbewaringstelling of tijdens het vertrekgesprek van 22 oktober 2025. Dat de gemachtigde van eiser (of haar waarnemer) in de tussentijd nog met de Dienst Terugkeer en Vertrek heeft gebeld over deze asielwens – zoals op zitting is aangevoerd – is niet onderbouwd, zodat de rechtbank daarin geen reden ziet voor een ander oordeel.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
5. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), [7] als zware gronden vermeld dat eiser:
  • (3a) Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • (3b) zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • (3c) eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en heeft als lichte gronden vermeld dat eiser:
  • (4a) zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
  • (4b) meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
  • (4c) geen vaste woon- of verblijfplaats heeft; en
  • (4d) niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5.1.
Eiser betoogt dat de zware grond 3a feitelijk onjuist is, omdat hij al jaren in Nederland verblijft en een verblijfsvergunning heeft gehad. De overige gronden heeft eiser niet betwist.
5.2.
De minister heeft de zware grond 3a op zitting laten vallen. Deze ligt dus niet langer aan de maatregel van bewaring ten grondslag. De rechtbank hoeft daarom niet te bespreken of de zware grond 3a in het geval van eiser (on)juist is. Omdat de minister naar het oordeel van de rechtbank echter voldoende heeft gemotiveerd waarom de zware gronden 3b en 3c feitelijk juist zijn, de rechtbank deze motivering kan volgen en deze gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen, [8] ziet de rechtbank geen reden voor het oordeel dat de maatregel van bewaring op dit punt onvoldoende is gemotiveerd.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [9]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de maatregel van bewaring in stand blijft. Daarom wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af. De minister hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Deze maatregel is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Dat staat in artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000.
3.Zie bijvoorbeeld ABRvS 22 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:157, r.o. 2.1.
4.ABRvS 20 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:159, r.o. 3.2.
5.Zie het proces-verbaal van het gehoor van 19 oktober 2025, p. 5.
6.Vergelijk artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000.
7.In het bijzonder artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000.
8.Vergelijk artikel 5.1b, tweede lid, van het Vb 2000.
9.Vergelijk HvJEU 4 september 2025, ECLI:EU:C:2025:647 (