ECLI:NL:RBDHA:2025:20233

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/691896 / KG ZA 25-935
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering aannemer voor plaatsing lantaarn op kerktoren en geldvorderingen

In deze zaak heeft [bedrijf 1] B.V. een kort geding aangespannen tegen de GEMEENTE KRIMPENERWAARD. De vordering van [bedrijf 1] betreft de toestemming om een lantaarn op de kerktoren te plaatsen en diverse geldvorderingen. De rechtbank heeft op 31 oktober 2025 geoordeeld dat de vordering van [bedrijf 1] om de lantaarn te plaatsen wordt afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat de lantaarn voldoet aan de eisen voor goed en deugdelijk werk. De gemeente heeft terecht gewezen op tekortkomingen in de kwaliteit van het houtwerk. Daarnaast zijn de geldvorderingen van [bedrijf 1] afgewezen, omdat er geen sprake is van oplevering van het werk. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de gemeente niet verplicht is om de facturen te betalen, aangezien de lantaarn in de huidige staat niet geplaatst kan worden. [bedrijf 1] is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel - voorzieningenrechter
Zaak-/rolnummer: C/09/691896 / KG ZA 25-935
Vonnis in kort geding van 31 oktober 2025
in de zaak van
[bedrijf 1] B.V.te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
hierna te noemen: [bedrijf 1] ,
advocaat: mr. B. van Eijk,
tegen
GEMEENTE KRIMPENERWAARDte Stolwijk,
gedaagde,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. C.R. van Breevoort.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit:
- de dagvaarding van 29 september 2025 met producties 1 tot en met 45;
- de akte aanvullende producties 47 tot en met 50, tevens vermeerdering van eis;
- de conclusie van antwoord betreffende louter de feiten en omstandigheden met producties 1 tot en met 10.
1.2.
Op 9 oktober 2025 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft hiervan aantekeningen gemaakt. Partijen hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen die zijn toegevoegd aan het procesdossier.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.2.
[bedrijf 1] is een aannemingsbedrijf.
2.3.
In opdracht van de gemeente heeft Waech Adviesbureau (hierna: Waech) in februari 2022 een inspectie uitgevoerd naar de staat van de kerktoren van de Nederlands Hervormde kerk in Haastrecht. Volgens het inspectierapport van 6 mei 2022 van Waech zijn diverse gebreken aan deze kerktoren geconstateerd. Op 27 maart 2023 heeft Waech een werkomschrijving voor de onderhoudswerkzaamheden aan deze kerktoren opgesteld.
2.4.
Bij brief van 4 oktober 2023 heeft de gemeente aan [bedrijf 1] de opdracht verleend voor het groot onderhoud aan de kerktorens in Haastrecht en een, voor dit geschil niet van belang zijnde, kerktoren in Lekkerkerk. Deze opdracht volgt op de aanbieding van [bedrijf 1] van 29 juni 2023 met een totaalbedrag van € 485.073,93, waarvan € 246.447,94 betrekking heeft op de werkzaamheden aan de kerktoren in Haastrecht (hierna: de kerktoren).
2.5.
Tijdens de werkzaamheden bleek dat het bovenste gedeelte van de kerktoren, dat is opgetrokken uit acht houten staanders (de zogenaamde lantaarn) in slechte staat verkeerde. Op 5 april 2024 heeft Conserduc / Renofors een inspectierapport uitgebracht over de staat van de kerktoren. Hieruit blijkt dat de staanders van de lantaarn houtrot vertonen. Geadviseerd is het houtwerk te vervangen. [bedrijf 1] heeft hierop een aanvullende meer/minderwerkbegroting opgesteld voor dit werk, die sluit op een totaalbedrag van € 320.000.
2.6.
In een e-mailbericht van 2 juli 2024 is vanuit Waech medegedeeld dat er geen bezwaar is tegen de toepassing van de houtsoort Oregon Pine in plaats van Lariks.
De gemeente heeft bij e-mailberichten van 3 juli 2024 eveneens akkoord gegeven op het gebruik van deze houtsoort.
2.7.
In opdracht van [bedrijf 1] heeft [naam] de lantaarn geproduceerd en afgeleverd in de werkplaats van [bedrijf 1] . Waech heeft het houtwerk aldaar op 20 augustus 2024 beoordeeld en niet geschikt bevonden om op het kerkgebouw te plaatsen.
2.8.
In opdracht van de gemeente heeft Monumentenwacht Utrecht de lantaarn op 27 augustus 2024 geïnspecteerd. In het rapport van deze inspectie staat dat in het houtwerk veel scheuren en noesten aanwezig zijn. Verder is opgetekend dat als houtsoort Lariks of Douglas gebruikt zal zijn en dit door Oregon Pine vervangen zou moeten worden.
2.9.
Vanuit de gemeente is per e-mailbericht van 30 augustus 2024 aan [bedrijf 1] medegedeeld dat de lantaarn niet op de kerktoren geplaatst mag worden. Bij e-mail van 2 september 2024 heeft [bedrijf 1] aan de gemeente kenbaar gemaakt dat de geplande plaatsing van de lantaarn op 3 september 2024 is geannuleerd en dat het recht voorbehouden wordt alle kosten die voortkomen en/of samenhangen met deze annulering aan de gemeente door te belasten.
2.10.
Bij brief van 8 oktober 2024 heeft de gemeente [bedrijf 1] in gebreke gesteld en gesommeerd het houtwerk binnen zes weken te vervangen. In die brief is gewezen op een onderzoek dat door de Rijksdienst Cultureel Erfgoed (hierna: RCE) is uitgevoerd op basis van overgelegde foto’s. De conclusie daaruit is dat het toegepaste hout niet geaccepteerd kon worden en onderhoudsintensief is.
2.11.
In opdracht van [bedrijf 1] heeft [bedrijf 2] de kwaliteit van de houten staanders van de lantaarn onderzocht. In het onderzoeksrapport van 7 november 2024 staat dat mogelijk één van de acht staanders
nietkan worden aangemerkt als Oregon Pine.
2.12.
Eveneens in opdracht van [bedrijf 1] heeft Stichting Hout Research (hierna: SHR) de kwaliteit van de staanders onderzocht. In het onderzoeksrapport van 6 januari 2025 staat dat zeven van de acht staanders zijn opgetrokken uit Oregon Pine in de zin van NEN 5470. [bedrijf 1] heeft dit rapport bij e-mailbericht van 8 januari 2025 met de gemeente gedeeld en opgemerkt dat er geen belemmering is de lantaarn op de kerktoren te plaatsen.
2.13.
Advies Instandhouding Monumenten (hierna: AIM) heeft in opdracht van de gemeente het houtwerk beoordeeld. In het onderzoeksrapport van 8 april 2025 is - kort gezegd - geconcludeerd dat zeven van de acht staanders uit Douglashout zijn opgetrokken. De weigering van de gemeente om de lantaarn te plaatsen is volgens dit rapport terecht en de door [bedrijf 1] voorgestelde reparaties en herstel van gebreken voldoen niet aan de eisen van een duurzame uitvoering. Geadviseerd wordt zes van de acht staanders te vervangen door beter hout zonder kwasten, dat kunstmatig gedroogd is.
2.14.
Bij factuur van 26 juli 2025 heeft [bedrijf 1] de derde termijn van 30% van de oorspronkelijke aanneemsom inclusief btw van € 89.460,60 aan de gemeente gefactureerd en de derde termijn van het meer/ minderwerk van € 60.500. De gemeente heeft deze facturen niet betaald.
2.15.
In opdracht van [bedrijf 1] heeft [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ) een statische berekening van de torenspits gemaakt en hierover op 8 september 2025 gerapporteerd. Hieruit volgt – kort samengevat – dat de lantaarn in de huidige staat voldoet en de door AIM voorgestelde herstelmethode de constructie zou verzwakken.

3.Het geschil

3.1.
[bedrijf 1] vordert, na vermeerdering van eis, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, de gemeente veroordeelt tot betaling van € 347.307,44, te vermeerderen met extra stagnatieschade van € 1.433,85, wettelijke handelsrente en incassokosten. Daarnaast vordert [bedrijf 1] de gemeente te instrueren de lantaarn op de kerktoren te laten plaatsen in de conditie waarin de lantaarn thans verkeert en [bedrijf 1] in de gelegenheid te stellen de herstelwerkzaamheden – die kortweg zien op het dichtzetten van de droogtescheuren – uit te (doen) voeren, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000 per dag of dagdeel waarop de gemeente in gebreke blijft. Dit alles met veroordeling van de gemeente in de kosten van deze procedure.
3.2.
[bedrijf 1] legt aan de vorderingen ten grondslag dat zij niet is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomsten en de gemeente daarom gehouden is de facturen van € 89.460,60 en € 60.500 te betalen, alsmede de stagnatieschade van € 131.275,24 (te vermeerderen met € 1.433,85) en de opstartkosten van € 66.071,60. Daarnaast is er geen belemmering de lantaarn op de kerktoren te (laten) plaatsen, aldus [bedrijf 1] .
3.3.
De gemeente voert verweer en concludeert dat [bedrijf 1] niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in haar vorderingen, dan wel tot afwijzing van deze vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [bedrijf 1] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

[bedrijf 1] is ontvankelijk in haar vorderingen
4.1.
Het meest verstrekkende verweer van de gemeente is dat [bedrijf 1] niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden in haar vorderingen, omdat de zaak niet geschikt is voor behandeling in kort geding. Er is geen sprake van een spoedeisend belang en de zaak is te complex en te veelomvattend om in kort geding te behandelen, aldus de gemeente.
4.2.
[bedrijf 1] stelt dat de houding van de gemeente ertoe heeft geleid dat het werk stil ligt, de twee facturen 26 juli 2025 niet zijn betaald, er sprake is van opstartkosten als het werk weer wordt hervat en de stagnatieschade oploopt. Deze laatste schade bestaat uit de huur van bouwhekken, steigers en overige bouwplaatsvoorzieningen en loopt op naarmate het werk langer stil ligt. Naast deze (mogelijke) financiële gevolgen, heeft ook de gemeente verklaard dat het stilliggen van de werkzaamheden een onwenselijke situatie is. Ook zij heeft er belang bij dat de werkzaamheden aan de kerktoren zo snel mogelijk worden afgerond vanwege de uitstraling van het gebouw. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is hiermee het spoedeisende belang gegeven.
4.3.
Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van een voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.4.
Voor het (aanzienlijke) deel van de vordering dat bestaat uit een veroordeling tot betaling van een geldsom, is bovendien extra terughoudendheid op zijn plaats. De voorzieningenrechter moet niet alleen onderzoeken of het bestaan van de vordering van [bedrijf 1] op de gemeente voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de voorzieningenrechter mede betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, mocht de bodemrechter anders beslissen.
4.5.
Het voorgaande brengt met zich mee dat het verweer van de gemeente, dat de zaak te complex en te veelomvattend is voor behandeling in kort geding, niet slaagt. Die omstandigheid kan leiden tot de nodige behoedzaamheid bij het toewijzen van de vorderingen, maar voor een niet-ontvankelijkverklaring is dat onvoldoende. De voorzieningenrechter gaat daarom over tot een inhoudelijke beoordeling. Daarbij wordt eerst ingegaan op het eventueel terugplaatsen van de lantaarn in de huidige staat en vervolgens op de geldvorderingen van [bedrijf 1] .
De lantaarn hoeft in de huidige staat niet op de kerktoren geplaatst te worden
4.6.
In deze zaak gaat het in de kern om de vraag of de lantaarn thans voldoet aan goed en deugdelijk werk en in de huidige staat op de kerktoren geplaatst zou moeten worden. Voor de voorzieningenrechter bestaat er voldoende twijfel of die vraag in een bodemzaak bevestigend beantwoord zou worden. Dit wordt als volgt toegelicht.
4.7.
Volgens de gemeente is sprake van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst als bedoeld in artikel 6:74 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), dan wel een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW. De tekortkoming bestaat eruit dat de lantaarn niet voldoet aan de vereisten voor goed en deugdelijk houtwerk. Het gebruikte hout dient vervangen te worden door Oregon Pine voordat de lantaarn op de kerktoren geplaatst kan worden. Ter onderbouwing heeft de gemeente gewezen op inspecties van Waech, de RCE, Monumentenwacht Utrecht en AIM.
4.8.
[bedrijf 1] voert aan dat Oregon Pine is gebruikt bij het vervaardigen van de lantaarn. Hiervoor heeft zij een factuur van [bedrijf 4] B.V. van 15 juli 2024 overgelegd, waaruit blijkt dat deze houtsoort is besteld en afgeleverd bij [naam] . Daarnaast heeft zij rapporten van [bedrijf 2] en SHR in het geding gebracht, waaruit volgt dat minimaal zeven van de acht staanders van de lantaarn uit Oregon Pine zijn opgetrokken. De lantaarn zou zonder belemmering geplaatst kunnen worden, hetgeen wordt ondersteund door de bevindingen van [bedrijf 3] .
4.9.
Bij de beoordeling gaat de voorzieningenrechter uit van het volgende. Partijen hebben meerdere deskundigenrapporten in het geding gebracht waarin verschillende conclusies worden getrokken. De vraag die in de onderzoeken terugkomt is of volgens de normen van de Uitvoeringsrichtlijn Historische houtconstructies (hierna: URL 3001) is gewerkt en meer specifiek of de overeengekomen houtsoort Oregon Pine is gebruikt.
4.10.
Volgens de door de gemeente ingebrachte rapporten is dat niet het geval. Waech heeft naar aanleiding van de bezichtiging van de lantaarn “
zorgen geuit over de scheuren in het hout, de noesten, de nerfstructuur en de leeftijd c.q. kwaliteit (lijkt op het oog meer op Douglas).” Vervolgens heeft de RCE dit beeld bevestigd en opgetekend dat het gaat om een onderdeel van een bouwwerk dat een zware vochtbelasting heeft en moeilijk bereikbaar is, met op de middellange termijn een hoog risico dat een nieuwe lantaarn of stevige hersteloperatie nodig is. Over de houtsoort stelt RCE: “
We zien op de foto’s brede nerven. Dit samen met de grootte van de noesten en de grote langsscheuren doet vermoeden dat hier misschien Douglas is gebruikt i.p.v. Oregon Pine.”Monumentenwacht Utrecht tekent in haar rapport op dat de structuur van het hout overeenkomt met Douglas of Lariks. “
Dat dit houtwerk van de stijlen slecht is, kan niet gezegd worden, maar dit gescheurde houtwerk had niet voor deze toepassing gebruikt moeten worden. Door de aanwezige scheuren en noesten, welke ook plaatselijk gescheurd zijn, is dit houtwerk qua onderhoud van het schilderwerk te onderhoudsgevoelig. Zeker voor het bijhouden van het schilderwerk, het dichthouden van de scheuren en de plaats (hoog op het dak) is het niet wenselijk dat deze lantaarn met dit houtwerk op het dak geplaatst gaat worden.Geconcludeerd wordt dat “
het houtwerk van de staanders door het fijndradige Oregon Pine vervangen moet worden.”Ten slotte heeft AIM de stijlen als volgt beoordeeld: “
Bij diverse stijlen zijn kleinere en grotere scheuren aanwezig, soms over aanzienlijke lengte en over de hoeken van de stijlen zoals ook aangegeven in het rapport van SHR. Deze duiden op aan de lucht gedroogd hout. Bij de stijlen 1, 3, 4 en 7 waren vrij grote kwasten aanwezig ook op de kwetsbare hoeken.” Bij de beantwoording van diverse aan AIM gestelde vragen komt naar voren dat de kwaliteit van het hout voor problemen kan zorgen. Zo is bij vraag 7 (over de kwaliteit van de lantaarn) vermeld: “
Met name de kwasten (noesten) zullen problemen opleveren, omdat het schilderwerk hier het eerst op breekt. Bij acceptatie moet gerekend worden op frequent bijhouden van het schilderwerk” en bij vraag 10 (over de duurzaamheid van de lantaarn): “
Feit blijft dat lantaarn op lange termijn (minimaal 25 jaar) kwetsbaar blijft t.a.v. bijhouden schilderwerk en aantasting hout rond kwasten.” Eén van de conclusies luidt ”
Het meest problematische gebrek aan de stijlen zijn de enorme kwasten. Het gaat dan niet alleen over de kwasten zelf maar ook om het hout om de kwasten heen. Het zijn constructief zwakke kwetsbare punten in de constructie.” Verder wordt in het rapport van AIM - kort samengevat - geadviseerd zes van de acht stijlen te vervangen door kunstmatig gedroogd hout zonder kwasten, de bestaande stijlen net onder het kapiteel af te korten en de nieuwe stijlen met fiberstaven en epoxy tegen het overgebleven stuk van de stijl te bevestigen. Uit al deze rapporten komt naar voren dat in ieder geval niet met zekerheid gesteld kan worden dat (voor alle staanders) Oregon Pine is gebruikt en dat plaatsing van de lantaarn in de huidige vorm waarschijnlijk de nodige onderhoudsproblemen zal opleveren.
4.11.
De rapporten die [bedrijf 1] in het geding heeft gebracht zijn weliswaar minder stellig op de hiervoor genoemde punten, maar kunnen de geuite zorgen niet wegnemen. Dat Oregon Pine bij [naam] is afgeleverd wil niet zonder meer zeggen dat die bestelling (volledig) is gebruikt voor de vervaardiging van de lantaarn. [bedrijf 2] schrijft in haar bevindingen dat de situatie lastig is te beoordelen omdat het houtwerk reeds dekkend is behandeld. “
De beoordeling gebaseerd alleen op de jaarringen en contouren door de verflaag heen, geeft aan dat het mogelijk Douglas is maar omdat er ook fijnjarige staanders zijn die duidelijk Oregon Pine zijn.”SHR komt tot de volgende conclusie: “
Het hout van staander 4 komt niet overeen met de laagste kwaliteitsomschrijving (klasse D) uit de NEN 5470, (de gemiddelde groeiringbreedte van 8,5 mm is groter dan het omschreven gemiddelde van 7 mm). Deze staander is dus geen Oregon Pine volgens NEN 5470. De overige staanders zijn wel Oregon Pine volgens NEN 5470 en kunnen op basis van groeiringbreedte, kwastdiameter en kwastaandeel worden ingedeeld in kwaliteitsklasse A (hoogste kwaliteit) tot D (laagste kwaliteit) volgens NEN 5470.” Van de zeven staanders die wel als Oregon Pine zijn aangemerkt, vallen er drie in de kwaliteitsklasse A of B en vier in de kwaliteitsklasse C of D. Hierbij is wel opgemerkt dat de kwaliteitsklasse-indeling indicatief is omdat de norm uitsluitend toegepast kan worden op onafgewerkt, onbewerkt hout. [bedrijf 3] heeft een statische berekening van de torenspits en de verankering gemaakt en de door AIM voorgestelde herstelwijze beoordeeld. In een begeleidende e-mailbericht omtrent dit onderzoek verklaart [bedrijf 3] “
De houtafmetingen zoals uitgewerkt door [naam] zijn voldoende om te voldoen aan de huidige voorschriften, ook wanneer we de minimale houtsterkteklasse voor Oregon Pine aanhouden (sterkteklasse C22).” En over de door AIM voorgestelde herstelmethode “
Het is niet mogelijk om aan de bovenzijde van de stijlen een verbinding in de stijlen te maken met de glasvezelstaven, de maximale krachten in de stijlen zijn op deze locatie aanwezig. Ook een traditionele verbinding volledig verlijmd is niet uitvoerbaar (...) gezien de lengte waarover een dergelijke verbinding gemaakt wordt. Wanneer een stijl niet voldoet aan de verwachtingen zal het noodzakelijk zijn deze in zijn geheel te vervangen.”
4.12.
Voor de voorzieningenrechter is het gezien het voorgaande onvoldoende aannemelijk dat de gevorderde plaatsing van de lantaarn op de kerktoren in een bodemprocedure toegewezen zou worden. Uit de onderzoeksrapporten die in opdracht van beide partijen zijn opgesteld, kan niet afgeleid worden dat de lantaarn volledig uit Oregon Pine is opgetrokken, zoals tussen partijen is overeengekomen en er zijn los daarvan bedenkingen over de kwaliteit, althans de onderhoudsgevoeligheid van het hout. Dat wil zeggen dat niet uitgesloten kan worden dat er sprake is van een gebrek, althans een tekortkoming in de zin van artikel 6:74 lid 1 BW.
4.13.
Deze tekortkoming is door de gemeente voor het eerst op 20 augustus 2024 geconstateerd en gemeld bij [bedrijf 1] . Op grond van artikel 7:759 lid 1 BW moet de aannemer de gelegenheid krijgen de geconstateerde gebreken binnen een redelijke termijn weg te nemen. Daarbij is het in beginsel aan de aannemer om te bepalen op welke wijze de gebreken weggenomen worden. In haar reactie op het rapport van AIM heeft [bedrijf 1] bij brief van 12 mei 2025 het volgende vermeld: “
Zoals [bedrijf 1] eerder heeft geadviseerd kunnen de aanwezige scheuren in de staanders voor zover deze niet wenselijk zijn voor de opdrachtgever worden dichtgezet. Daarbij heeft [bedrijf 1] ook een garantie afgegeven voor het houtwerk. Ons standpunt is dat het dichtzetten van de aanwezige scheuren een afdoende manier is om de bezwaren van de opdrachtgever weg te nemen en de lantaarn op de kerktoren te monteren.
4.14.
De door [bedrijf 1] voorgestelde oplossing (het ‘dichtzetten’ van de scheuren) vindt onvoldoende steun in de genoemde onderzoeksrapporten. Daarbij speelt de bijzondere locatie waar de lantaarn geplaatst moet worden een rol. De lantaarn dient immers op de kerktoren geplaatst te worden, waarbij het niet eenvoudig is om naderhand onderhoudswerkzaamheden uit te voeren. Zowel de plaatsing van de lantaarn als het nadien noodzakelijke onderhoud zijn arbeids- en daarmee kostenintensief. In deze situatie is het extra van belang dat vóór de plaatsing van de lantaarn voldoende zekerheid bestaat dat goed en deugdelijk werk is geleverd. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan die zekerheid, ook met het ‘dichtzetten’ van de scheuren, onvoldoende worden gegeven. Met het dichtzetten van de scheuren is immers geen duidelijkheid te geven over de gebruikte houtsoort. Bovendien bestaat er onvoldoende zekerheid of plaatsing van de lantaarn uit het oogpunt van onderhoud - en in verder verband veiligheid - op dit moment verantwoord is.
4.15.
Dit alles leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de lantaarn in de huidige staat niet op de kerktoren geplaatst kan worden. Dit geldt ook als uitsluitend de scheuren dichtgezet worden. De vordering van [bedrijf 1] om de lantaarn, eventueel na het dichtzetten van de scheuren, op de kerktoren te plaatsen, wordt afgewezen.
De door [bedrijf 1] gevorderde geldbedragen worden afgewezen
4.16.
[bedrijf 1] vordert dat de gemeente de facturen voor de derde termijn van de oorspronkelijke aanneemsom en de derde termijn van het meer/minderwerk moet betalen. Daarnaast dient de gemeente de stagnatieschade, opstartkosten en buitengerechtelijke incassokosten te betalen, aldus [bedrijf 1] .
4.17.
Bij de beoordeling van deze geldvorderingen past in kort geding terughoudendheid, zoals reeds in dit vonnis is vermeld. Dat betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat de bodemrechter de vorderingen zal toewijzen. Daarvan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter om de navolgende redenen geen sprake.
4.18.
In de werkomschrijving voor het oorspronkelijke werk van 27 maart 2023 is opgenomen dat de derde termijn (zijnde 30% van de aanneemsom) gedeclareerd wordt bij oplevering. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [bedrijf 1] verklaard dat nog niet alle werkzaamheden uit de initiële opdracht voltooid zijn, omdat deze wachten op de plaatsing van de lantaarn. Tevens is verklaard dat er wel een oplevering heeft plaatsgevonden, maar dit niet schriftelijk is gebeurd. Een schriftelijke oplevering heeft na afloop van de eerste twee termijnen ook niet plaatsgevonden, aldus [bedrijf 1] . De gemeente betwist dat het oorspronkelijke werk is opgeleverd.
4.19.
De voorzieningenrechter kan niet vaststellen dat het werk is opgeleverd. Enerzijds volgt dit uit de ter zitting gedane verklaring dat nog niet alle werkzaamheden zijn afgerond. Dat dit zou komen omdat eerst de lantaarn geplaatst moet worden kan [bedrijf 1] niet baten, nu reeds is geoordeeld dat de lantaarn in de huidige staat niet geplaatst kan worden. Anderzijds blijkt nergens uit dat er een niet-schriftelijke oplevering heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 7:758 BW. Bij een werk van een dergelijke omvang is het bovendien niet goed voorstelbaar dat dit niet-schriftelijk zou gebeuren. Anders dan bij de eerste (“bij start werk”) en tweede (“bij 50% gereed”) termijn, is de oplevering een formele markering van het einde van de werkzaamheden, waarna de opdrachtgever het werk binnen een redelijke termijn kan aanvaarden. Daarvan is in dit geval geen sprake. De gevorderde derde termijn van de oorspronkelijke aanneemsom wordt afgewezen.
4.20.
Ook de gevorderde betaling van de derde termijn van het meer/minderwerk wordt afgewezen. Het termijnschema van dit werk is gelijk aan het schema dat voor de oorspronkelijke opdracht is gebruikt. Dat wil zeggen dat ook hier de derde termijn verschuldigd is bij oplevering van het werk. Vast staat dat de lantaarn nog niet op de kerktoren is geplaatst en in dit vonnis is geoordeeld dat de lantaarn in de huidige staat ook nog niet geplaatst kan worden. Nu nog geen sprake is van een oplevering, is de derde termijn voor dit werk nog niet verschuldigd en kan de vordering tot betaling daarvan niet worden toegewezen.
4.21.
Het voorgaande brengt met zich mee dat ook voor toewijzing van de gevorderde stagnatieschade en opstartschade geen ruimte is. Nu de geldvorderingen worden afgewezen, worden evenmin buitengerechtelijke kosten toegewezen.
4.22.
De geldvorderingen van [bedrijf 1] zijn (nog) niet verschuldigd door de gemeente en worden daarom afgewezen.
[bedrijf 1] moet de proceskosten betalen
4.23.
[bedrijf 1] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de gemeente worden begroot op:
- griffierecht
6.861,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
8.146,00
Partijen zoeken verder naar een oplossing
4.24.
Ten slotte hecht de voorzieningenrechter eraan nog het volgende te overwegen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen verklaard belang te hebben bij het doorbreken van de impasse en open te staan voor een oplossing. Daarbij is de optie gesuggereerd een nieuwe lantaarn te laten vervaardigen en deze na goedkeuring door een vooraf aan te wijzen onafhankelijke deskundige op de kerktoren te plaatsen. De kosten hiervan zouden in eerste instantie gedeeld kunnen worden en later, bijvoorbeeld naar aanleiding van het oordeel van deze deskundige over de huidige lantaarn of een oordeel van de rechter in een eventuele bodemprocedure, aan één van de partijen toegerekend kunnen worden zodat die partij draagplichtig wordt. De voorzieningenrechter geeft partijen in overweging hieraan, of aan een andere gezamenlijk te formuleren oplossing, gevolg te geven.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [bedrijf 1] af;
5.2.
veroordeelt [bedrijf 1] in de proceskosten van € 8.146,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [bedrijf 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2025.
3425