ECLI:NL:RBDHA:2025:20255

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
AWB 25/11682 en AWB 25/11683
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag wijziging verblijfsdoel naar verblijf als familie- of gezinslid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 november 2025, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie van 10 april 2025 behandeld. Eiseres, een Colombiaanse vrouw geboren in 1978, heeft een aanvraag ingediend om haar verblijfsdoel te wijzigen naar 'verblijf als familie- of gezinslid' bij haar minderjarige dochter. De minister heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het belang van eiseres en haar dochter om in Nederland te verblijven. Eiseres heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar het bezwaar is nog in behandeling.

De rechtbank oordeelt dat zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk zijn. Dit betekent dat de rechtbank deze zaken niet inhoudelijk zal beoordelen. De rechtbank stelt vast dat de minister heeft toegezegd dat eiseres het besluit op haar bezwaar in Nederland mag afwachten, waardoor het verzoek om een voorlopige voorziening niet meer nodig is. Eiseres heeft ook verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat de rechtbank toekent, omdat zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat is om dit te betalen.

De rechtbank benadrukt dat het nu aan de minister is om het bezwaar van eiseres te behandelen. Pas na deze behandeling kan eiseres eventueel opnieuw in beroep gaan als zij het niet eens is met de uitkomst. De rechtbank doet geen uitspraak over de inhoudelijke gronden van het beroep, zoals het recht op familie- en gezinsleven of de tijdigheid van het besluit van de minister.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 25/11682 en AWB 25/11683

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2025 in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)

V-nummer: [v-nummer]
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van verweerder van 10 april 2025. Ook beslist de voorzieningenrechter over haar verzoek voor een voorlopige voorziening.
1.1.
Eiseres heeft een aanvraag ingediend om het verblijfsdoel van haar reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te wijzigen. Verweerder heeft deze aanvraag met zijn besluit van 10 april 2025 afgewezen. Eiseres is tegen dat besluit in bezwaar gegaan.
1.2.
Omdat het beroep en het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk zijn, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1978 en heeft de Colombiaanse nationaliteit. Zij heeft op 1 september 2018 voor het eerst een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gekregen. Zij heeft sindsdien verblijfsvergunningen gehad met de doelen ‘studie aan hoger onderwijs’, ‘zoekjaar hoogopgeleiden’, en ‘arbeid als kennismigrant.’ Op 3 januari 2025 heeft eiseres een aanvraag ingediend om het doel van haar verblijfsvergunning te wijzigen naar ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij haar minderjarige dochter [naam] .
2.1.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het belang van eiseres en haar dochter om beiden in Nederland te kunnen verblijven. Ook krijgt eiseres geen verblijfsvergunning om bij haar oudere volwassen dochter te verblijven of vanwege opgebouwd privéleven. Verweerder legt aan eiseres een terugkeerbesluit op en signaleert dit in het Schengen Informatie Systeem (SIS).
2.2.
Eiseres is tegen het besluit van 10 april 2025 in bezwaar gegaan. Verweerder heeft nog niet besloten op dat bezwaar.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij voert aan dat zij in Nederland moet kunnen blijven om haar recht op familie- en gezinsleven [1] met haar dochter [naam] te kunnen uitoefenen. Ook het belang van het kind [2] vereist dat eiseres bij [naam] in Nederland kan blijven. Eiseres wijst er daarbij op dat haar uitzetting onomkeerbare psychologische schade zou aanrichten bij haar en haar dochter. Tot slot is het besluit van 10 april 2025 volgens eiseres een week te laat genomen. Eiseres verzoekt aan de rechtbank om een voorziening te treffen die de uitvoering van het terugkeerbesluit en de SIS-signalering schorst.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank merkt in de gronden van eiseres twee onderdelen aan. Het eerste is een verzoek om een voorlopige voorziening hangende haar bezwaar tegen het besluit van 10 april 2025. Dat is het verzoek van eiseres aan de rechtbank om verweerder te verbieden haar uit te zetten of de SIS-signalering uit te voeren zolang het bezwaar nog loopt. Het tweede is een inhoudelijk beroep tegen het besluit van verweerder, waarin eiseres uitlegt waarom ze het niet eens is met dat besluit. Ook heeft eiseres verzocht om vrijstelling van het griffierecht.
Griffierecht
5. Eiseres heeft gesteld dat zij niet genoeg geld heeft om het griffierecht te betalen en daarom heeft zij gevraagd om vrijstelling daarvan. De rechtbank is van oordeel dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet voldoende inkomen of vermogen heeft om het griffierecht te kunnen betalen. Daarom hoeft eiseres geen griffierecht te betalen.
Het verzoek om een voorlopige voorziening (AWB 25/11683)
6. De rechtbank verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het verzoek niet inhoudelijk zal beoordelen. De reden hiervoor is dat verweerder al heeft toegezegd dat eiseres het besluit op haar bezwaar in Nederland mag afwachten. Dat staat in het besluit van 10 april 2025. Zolang het bezwaar van eiseres loopt, zal verweerder eiseres dus niet uitzetten en zo geen uitvoering geven aan het terugkeerbesluit. Wat eiseres wil bereiken met het verzoek om een voorlopige voorziening, is op die manier al bereikt. Eiseres heeft er daarom geen belang bij dat de rechtbank de gevraagde voorziening toewijst.
Het beroep (AWB 25/11682)
7. De rechtbank verklaart ook het beroep niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank ook het beroep niet inhoudelijk zal beoordelen. De reden hiervoor is dat het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 10 april 2025 nog loopt. Het is nu aan verweerder om in die bezwaarprocedure te beoordelen of hij de afwijzing van de aanvraag van eiseres handhaaft. Pas nadat het bezwaar is behandeld, dus als verweerder een beslissing op het bezwaar heeft genomen, staat beroep open bij de rechtbank. [3] In het geval dat verweerder een besluit op bezwaar neemt waar eiseres het niet mee eens is, kan zij tegen dat besluit alsnog in beroep gaan bij de rechtbank. De rechtbank zal zich daarom in deze procedure niet inhoudelijk uitspreken over de vraag of het besluit van 10 april 2025 in strijd is met het recht op familie-, gezins- en privéleven of het belang van het kind. Dit geldt ook voor het betoog van eiseres dat verweerder te laat op haar aanvraag heeft beslist. Nu er inmiddels wel een besluit is genomen en daartegen bezwaar is ingesteld, moet verweerder in die procedure ingaan op de tijdigheid van het besluit. Als verweerder niet op tijd beslist op het bezwaar van eiseres, kan zij ook daar beroep tegen instellen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep en het verzoek zijn niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank deze niet inhoudelijk beoordeelt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. H.S. van Wessel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM).
2.Zoals bedoeld in artikel 3 van het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind (het IVRK).
3.Zie artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.