ECLI:NL:RBDHA:2025:20297

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
C/09/691126 / FA RK 25-6719
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige zorgregeling en echtscheiding tussen ouders met minderjarige kinderen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 29 oktober 2025, gaat het om de procedure gezamenlijke toegang ouders (PGTO) en de zorgregeling voor twee minderjarige kinderen, geboren in 2021 en 2023. De ouders, [moeder A] en [moeder B], zijn in 2021 een geregistreerd partnerschap aangegaan, dat in 2024 in een huwelijk is omgezet. De ouders hebben een co-ouderschapsregeling, maar zijn het niet eens over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling. De rechtbank heeft een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij [moeder B] is bepaald, gezien haar stabiliteit in de voormalige echtelijke woning. De rechtbank heeft ook zorgen geuit over de psychische gesteldheid van [moeder A], die in het verleden suïcidepogingen heeft gedaan. De ouders hebben afgesproken dat zij elkaar per e-mail op de hoogte houden van de kinderen en dat er basale zaken over de kinderen via e-mail worden afgestemd. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de opvoedsituatie en de hulpverlening. De beslissing over de definitieve zorgregeling is aangehouden tot 1 mei 2026, in afwachting van het rapport van de Raad.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 25-6719
Zaaknummer: C/09/691126
Datum beschikking: 29 oktober 2025

Procedure gezamenlijke toegang ouders

Beschikking op het op 4 september 2025 ingekomen deelnameformulier van:

[moeder A] ,

hierna: [moeder A] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. L.F. Niemantsverdriet-Wensink in Den Haag.
en

[moeder B] ,

hierna: [moeder B] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.K. de Menthon Bake in Den Haag,

Procedure

De ouders hebben zich tot de rechtbank gewend door het indienen van een door beide ouders ingevuld en ondertekend deelnameformulier ‘Procedure gezamenlijke toegang ouders’, met bijlagen. De ouders hebben ermee ingestemd dat de procedure wordt gevoerd volgens de ‘Procesregels Project gezamenlijke toegang ouders’.
De rechtbank heeft kennisgenomen van dit deelnameformulier, met bijlagen.
Op 1 oktober 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: [moeder A] en [moeder B] , bijgestaan door hun advocaten, en namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) [naam 1] .

Feiten

- De ouders zijn op [datum 1] 2021 in [plaats 1] een geregistreerd partnerschap aangegaan en dit geregistreerd partnerschap is op [datum 2] 2024 in Den Haag omgezet in een huwelijk.
- Zij zijn de ouders van de volgende nu nog minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2021 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2023 te [geboorteplaats] .
- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
- De kinderen verblijven op dit moment op grond van een co-ouderschapsregeling bij beide ouders.

Verzoeken

De ouders zijn het erover eens dat:
- de echtscheiding tussen de ouders wordt uitgesproken;
- het voortgezet gebruik van de echtelijke woning aan [moeder B] wordt
toegekend;
- het echtscheidingsconvenant in de beschikking wordt opgenomen;
en zij verzoeken de rechtbank conform deze overeenstemming te beslissen.
De ouders zijn het niet eens over de hoofdverblijfplaats, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling), de informatie- en consultatieregeling en de kinderalimentatie en zij verzoeken de rechtbank hierover een beslissing te nemen.

Beoordeling

Uit wat op de zitting naar voren is gekomen, is de rechtbank het volgende gebleken.
De ouders zijn begin april 2025 feitelijk uit elkaar gegaan. Aanvankelijk waren de ouders een 'birdnesting'-regeling overeengekomen, waarbij de ouders om de beurt in de echtelijke woning verbleven om voor de kinderen te zorgen. Deze regeling wordt sinds eind juni 2025 niet meer uitgevoerd. Sinds die tijd woont [moeder B] met de kinderen in de echtelijke woning en verblijft [moeder A] bij haar ouders in [plaats 2] . De kinderen verblijven de ene week bij [moeder A] in [plaats 2] en de andere week bij [moeder B] in de echtelijke woning met een wisselmoment op zondag om 16 uur, waarbij [moeder A] de kinderen haalt en terugbrengt. Sinds [geboortedatum 1] 2025 gaat [minderjarige 1] naar school in [plaats 1] .
Echtscheiding en aanhechten echtscheidingsconvenant
Ontvankelijkheid
Bij het indienen van een verzoek tot echtscheiding is het wettelijk verplicht om een ouderschapsplan over te leggen. De ouders hebben dat niet gedaan.
De ouders hebben zich door middel van de ‘Procedure gezamenlijke toegang ouders’ tot de rechtbank gewend. De rechtbank meent dat hieruit hun intentie naar voren komt om samen en in het belang van de kinderen te handelen. Gelet hierop zal de rechtbank de ouders ontvangen in hun verzoek tot echtscheiding, ondanks het ontbreken van een ouderschapsplan.
Inhoudelijke beoordeling
De ouders zijn het erover eens dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Daarom zal de rechtbank hun verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond toewijzen.
Partijen hebben een door hen beiden op 31 juli 2025 ondertekend echtscheidingsconvenant overgelegd. Op verzoek van partijen zal de rechtbank dit aanhechten aan de beschikking zodat het daarvan deel uitmaakt.
Hoofdverblijfplaats
De ouders hebben geen overeenstemming bereikt over de hoofdverblijfplaats van de kinderen. De rechtbank zal daarover daarom een beslissing nemen.
Uit het deelnameformulier blijkt dat zowel [moeder A] als [moeder B] wil dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar wordt bepaald.
Op de zitting heeft de rechtbank met de ouders gesproken over de hoofdverblijfplaats van de kinderen. Gebleken is dat [moeder B] haar wens handhaaft dat de hoofdverblijfplaats van beide kinderen bij haar wordt bepaald. [moeder A] kan zich hierin niet vinden en wil dat het hoofdverblijf van één kind bij haar wordt bepaald en het hoofdverblijf van het andere kind bij [moeder B] , zoals door de mediator is geadviseerd. [moeder A] is van mening dat de financiële consequenties van de hoofdverblijfplaats daarmee zo gunstig en eerlijk mogelijk over de moeders worden verdeeld. Daarnaast is het volgens [moeder A] belangrijk dat in elk geval één van de kinderen bij haar hoofdverblijf zal hebben, omdat zij dan in aanmerking komt voor een grotere woning met voldoende slaapkamers voor de kinderen.
De rechtbank zal de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij [moeder B] bepalen. Voor de rechtbank is doorslaggevend dat [moeder B] zal blijven wonen in de voormalige echtelijke woning in [plaats 1] . De woonplaats van [moeder A] is daarentegen nog onzeker omdat zij tijdelijk bij haar ouders in [plaats 2] woont en op zoek is naar een eigen woning in [plaats 1] . Vanwege het inzetten van de benodigde hulpverlening, waarbij de woonplaats van de kinderen een belangrijke rol speelt, is het naar het oordeel van de rechtbank van belang dat de hoofdverblijfplaats van de beide kinderen op één adres zal zijn en voor een langere termijn op datzelfde adres zal blijven.
De zorgregeling
De ouders zijn het niet volledig eens over de zorgregeling. [moeder A] wil een co-ouderschapsregeling, waarbij de zorg voor de kinderen gelijk is verdeeld. Zij wil een week-op-week-af-regeling met als wisselmoment vrijdag uit school/ de opvang en dat de vakanties en feestdagen bij helfte zijn verdeeld.
[moeder B] wil – totdat [moeder A] een veilige en stabiele omgeving voor de kinderen kan bieden en in de omgeving van school woont – een 20-80 regeling, waarbij in overeenstemming met het advies van Veilig Thuis altijd een tweede volwassene aanwezig is om voor de kinderen te zorgen als de kinderen bij [moeder A] zijn. Concreet stelt [moeder B] voor dat de kinderen eens per twee weken in de oneven weken vanaf vrijdagmiddag na school/kinderopvang tot zondag 17.00 uur bij [moeder A] zijn, onder de voorwaarde van aanwezigheid van een tweede verantwoordelijke volwassene bij [moeder A] .
Op de zitting heeft de rechtbank uitgebreid met de ouders gesproken over de invulling van de zorgregeling, hun visies hierop en hun gevoelens daarbij. Kort gezegd is het volgende naar voren gekomen. [moeder B] vindt een co-ouderschapsregeling op dit moment niet in het belang van de kinderen. Dit is enerzijds gelegen in het feit dat [minderjarige 1] vanaf
1 oktober 2025 naar school gaat in [plaats 1] en zij iedere dag die ze bij [moeder A] in [plaats 2] verblijft lang moet reizen en anderzijds dat [moeder B] er geen vertrouwen in heeft dat [moeder A] een veilige omgeving voor de kinderen kan bieden vanwege haar emotionele en psychische instabiliteit. Volgens [moeder B] kampt [moeder A] nog steeds met psychische problemen, zoals is gebleken uit de twee suïcidepogingen, waarvan de laatste in juli 2024, en de melding van de kinderopvang bij Veilig Thuis in juni van het afgelopen jaar. [moeder B] ervaart een beperkt ziekte-inzicht bij [moeder A] . Verder neemt [moeder A] volgens [moeder B] onvoldoende verantwoordelijkheid om het welzijn en de veiligheid van de kinderen te waarborgen.
[moeder A] betwist de zorgen van [moeder B] . Zij voert aan dat het sinds juli 2024, na de tweede suïcidepoging, nu goed met haar gaat. Zij benoemt dat zij, ondanks de vele spanningen en conflicten die voortkomen uit de partnerbreuk, al een jaar stabiel is. Zij was onder behandeling van een psycholoog en op dit moment gaat ze nog naar de praktijkondersteuner. [moeder A] vindt het niet nodig dat altijd een tweede volwassene aanwezig is.
De rechtbank stelt vast dat er door [moeder B] en door de kinderopvang ernstige zorgen zijn geuit over de psychische gesteldheid van [moeder A] . Vast staat bovendien dat nog relatief recent, ruim een jaar geleden, suïcidepogingen zijn gedaan door [moeder A] . Alleszins voorstelbaar is dat die situatie een grote impact heeft gehad op het gezin en het vertrouwen van [moeder B] in de veiligheid van de kinderen bij [moeder A] hebben geschaad.
Of die situatie wezenlijk is veranderd, zoals [moeder A] stelt, dan wel [moeder B] zich terecht zorgen maakt over de huidige psychische staat van [moeder A] , kan de rechtbank niet vaststellen. Dat neemt niet weg dat ook de rechtbank zich zorgen maakt over de kwetsbaarheid van [moeder A] , die zij afleidt uit de incidenten die zich in het voorjaar/de zomer van 2024 hebben voorgedaan. Anderzijds maakt de rechtbank zich ook zorgen over de impact op de kinderen van het gebrek aan vertrouwen van [moeder B] in [moeder A] . De rechtbank heeft daarom op zitting een dringend beroep op de ouders gedaan om met behulp van de raadsvertegenwoordiger en de advocaten samen voorlopige afspraken te maken om de veiligheid van de kinderen bij [moeder A] te waarborgen. Na een schorsing hebben de ouders aangegeven dat zij de volgende veiligheidsafspraken hebben gemaakt:
  • [moeder A] zal het aan [moeder B] melden als zij zich niet goed voelt en de zorg van de kinderen te belastend voor haar is;
  • oma (zijde [moeder A] ) zal aanwezig zijn als de kinderen bij [moeder A] zijn (het vier-ogen-principe) en zal het aan [moeder B] melden als het niet goed gaat met [moeder A] ;
  • de ouder waar de kinderen niet verblijven kan tussendoor, op door de rechtbank vast te stellen momenten, met de kinderen (video)bellen, doordeweeks om 7 uur en in het weekend om 8 uur in de ochtend;
  • de ouders zullen niet negatief over elkaar praten in aanwezigheid van de kinderen;
  • een uitgebreide overdracht van de kinderen vindt plaats via e-mail en hierop wordt niet of slechts kort en niet negatief gereageerd;
  • basale zaken over de kinderen worden met elkaar afgestemd via de e-mail;
  • de ouders zullen het aan de andere ouder melden als de kinderen ergens anders overnachten dan bij de ouder waar ze verblijven;
  • de paspoorten van de kinderen zijn in bewaring bij [moeder B] ;
  • het abonnement/de toegang tot de videodeurbel zal op naam van [moeder B] worden gezet/alleen aan [moeder B] toekomen;
  • de ouders komen alle gemaakte afspraken na.
De rechtbank zal de gemaakte veiligheidsafspraken tussen de ouders vastleggen.
De ouders zijn het niet eens geworden over de invulling van de zorgregeling en over het moment waarop kan worden gebeld, al dan niet via video. De rechtbank zal daarover een beslissing nemen.
De rechtbank stelt voorop dat het voor de kinderen, die nog heel jong zijn, belangrijk is dat er op regelmatige basis contact is met beide ouders, zodat de kinderen een hechtingsrelatie met hun beide ouders kunnen (blijven) opbouwen. Dat contact moet op een veilige manier plaatsvinden.
Op dit moment is de onderlinge verstandhouding tussen de ouders slecht. Bij [moeder B] bestaat een groot wantrouwen ten opzichte van [moeder A] . Zoals hiervoor overwogen, heeft ook de rechtbank zorgen over de kwetsbaarheid van [moeder A] . Aan de andere kant heeft de rechtbank ook zorgen over de reactie die de zorgen over [moeder A] bij [moeder B] oproepen. Er moet een evenwicht worden gevonden waarbij enerzijds de veiligheid van de kinderen voldoende wordt gewaarborgd en anderzijds aan [moeder A] en de kinderen voldoende ruimte wordt gegeven om samen tijd door te brengen. Het is bovendien belangrijk dat [moeder A] kan laten zien dat haar psychische problemen inderdaad tot het verleden behoren en/of niet (meer) aan de (emotionele) veiligheid van de kinderen in de weg staan, zodat het vertrouwen van [moeder B] kan groeien en zij de behoefte aan controle over de situatie bij [moeder A] kan loslaten. De rechtbank is van oordeel dat in deze situatie, tegen de achtergrond van de gemaakte veiligheidsafspraken, een min of meer gelijke verdeling van de zorg het meest wenselijk is.
De rechtbank stelt voorop dat de huidige week-op-week-af-regeling op langere termijn, wanneer [moeder A] dichter bij de school van [minderjarige 1] is komen wonen, het meest wenselijk lijkt. Dit geeft de kinderen naar verwachting de meeste rust. De rechtbank begrijpt evenwel dat de reisafstand, nu [moeder A] nog verder van school woont, voor [minderjarige 1] nu veel is en vindt het daarom van belang dat de kinderen op doordeweekse dagen zoveel mogelijk in [plaats 1] verblijven. Daarom zal de rechtbank een voorlopige regeling vaststellen, waarin een andere verdeling van de week is toegepast, maar ieder van de ouders nog steeds veel tijd heeft met de kinderen. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de voorlopige regeling ook rekening gehouden met de vaste oppasdagen van de grootouders.
De voorlopige zorgregeling houdt in dat:
  • [moeder A] de kinderen iedere dinsdagochtend naar school brengt of naar [moeder B] en de kinderen vanaf dat moment bij [moeder B] verblijven;
  • [moeder B] in de ene week op zondagochtend om 9 uur de kinderen naar [moeder A] brengt en de kinderen tot dinsdagochtend bij [moeder A] verblijven;
  • [moeder A] de kinderen in de andere week op vrijdag uit school / opvang haalt en de kinderen vanaf dat moment tot dinsdagochtend bij [moeder A] verblijven.
De rechtbank zal nu nog geen vakantieregeling vaststellen, omdat – zoals hierna zal blijken – de uitspraak over een definitieve zorgregeling zal worden aangehouden en de ouders het traject ouderschapsbemiddeling zullen gaan volgen, waar zij samen de vakantieregeling kunnen gaan invullen.
Omdat de voorlopige zorgregeling meer wisselingen kent, vindt de rechtbank het nu niet nodig dat de kinderen tussendoor met de andere ouder bellen.
Op dit moment is nog niet duidelijk of en zo ja wanneer [moeder A] naar [plaats 1] zal verhuizen en of de gemaakte veiligheidsafspraken na een verhuizing van [moeder A] uitvoerbaar blijven. De veiligheidsafspraken behoeven evaluatie en bijstelling. De rechtbank heeft – net als de Raad – de zorg dat er problemen zullen ontstaan tussen de ouders in de uitvoering van de voorlopig zorgregeling en dat zij het samen niet eens kunnen worden over bijstelling van de veiligheidsafspraken en de voorlopige zorgregeling aan de wijzigende omstandigheden. De situatie van de ouders en tussen de ouders is complex. Om vast te kunnen stellen wat op langere termijn de voor de kinderen meest wenselijke verdeling van de zorg is en met name ook of veiligheidsafspraken moeten blijven gelden en zo ja welke, is het belangrijk dat een beter zicht komt op de situatie van de ouders en de kinderen. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de Raad te verzoeken om onderzoek te doen.
De rechtbank verzoekt de Raad onderzoek te doen naar de verzorgings- en opvoedsituatie van beide ouders, hun steunsystemen, de bij hen betrokken hulpverlening en het contact tussen de ouders, zodat dit onderzoek en het daaruit voortvloeiende advies betrokken kan worden bij de beoordeling van de definitieve zorgregeling. Meer in het bijzonder verzoekt de rechtbank de Raad om te adviseren over de volgende vragen:
Welke zorgregeling is het meest in het belang van de kinderen, gelet op de draagkracht bij [moeder A] en de behoefte aan controle en de zorgen van [moeder B] ?
Zijn er op lange termijn nog veiligheidsafspraken nodig en zo ja, welke?
Is verdere hulpverlening nodig voor de kinderen en/of de ouders en zo ja, welke?
De rechtbank zal iedere verdere beslissing over de vaststelling van de definitieve zorgregeling in afwachting van de resultaten van het raadsonderzoek aanhouden tot
1 mei 2026 pro forma. Daarna zal de rechtbank beslissen over de voortgang van de PGTO-procedure.
Informatie- en consultatieregeling
Op de zitting hebben de ouders afgesproken dat ze elkaar een uitgebreide overdracht van de kinderen zullen sturen per e-mail en dat hierop niet of slechts kort en niet negatief wordt gereageerd. De ouders zullen zakelijk communiceren. Verder hebben de ouders afgesproken dat basale zaken over de kinderen met elkaar worden afgestemd via de e-mail.
De rechtbank zal overeenkomstig deze overeenstemming van de ouders beslissen.
Kinderalimentatie
Uit het deelnameformulier blijkt dat [moeder B] verzoekt dat [moeder A] een kinderalimentatie van € 306,- per maand aan haar moet betalen.
Op de zitting is gebleken dat de ouders het grotendeels eens zijn over de kinderalimentatie, maar omdat [moeder B] zojuist is gestart met een nieuwe baan moet haar netto besteedbare inkomen en draagkracht opnieuw worden berekenend, alsmede is de zorgkorting nog in geschil in verband met de door de rechtbank vast te stellen zorgregeling.
Ingangsdatum
Op de zitting zijn de ouders overeengekomen dat de kinderalimentatie zal worden vastgesteld met ingang van de datum van de beschikking, zodat de rechtbank dit als uitgangspunt zal nemen.
Behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
Uit het echtscheidingsconvenant van 31 juli 2025 volgt dat de ouders zijn overeengekomen dat de behoefte van de kinderen (eigen aandeel) in 2025 € 770,- per maand per kind bedraagt. De rechtbank zal hiervan uitgaan, omdat de ouders het hierover eens zijn.
De behoefte is gebaseerd op de tabel ‘eigen aandeel ouders in de kosten van de kinderen’. Het tabelbedrag ziet op dat deel van de kosten van de kinderen dat niet door de kinderbijslag wordt gedekt. Omdat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij [moeder B] is bepaald, gaat de rechtbank ervan uit dat de Sociale verzekeringsbank het recht op kinderbijslag voor de kinderen niet gelijk verdeeld aan beide ouders als verzekerden in de zin van de Algemene Kinderbijslagwet uitbetaalt, maar geheel aan [moeder B] uitbetaalt. [moeder B] moet vanaf de ingangsdatum de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen betalen vanuit de hierna door de rechtbank vast te stellen kinderalimentatie, de kinderbijslag, het kindgebonden budget en haar eigen inkomen. Hiernaast dragen beide ouders ieder voor zich de verblijfskosten voor de kinderen wanneer zij bij die ouder verblijven.
Draagkracht van de ouders in 2025
De rechtbank zal hierna beoordelen in welke verhouding de behoefte van de kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit doet de rechtbank aan de hand van ieders Netto besteedbare inkomen (NBI) in 2025. Vervolgens dient het bedrag aan draagkracht volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie opgenomen in het Rapport alimentatienormen in 2025 berekend te worden aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 1310)]. Voor de lagere inkomens beneden een NBI van € 2.125,- zijn vaste bedragen van toepassing.
NBI en draagkracht [moeder A] 2025
De rechtbank zal bij het bepalen van de draagkracht van [moeder A] uitgaan van het gesteld en onbetwist NBI van € 3.165,- per maand behorend bij het totaal belastbaar loon per jaar van € 42.534,96 inclusief de inkomensafhankelijke combinatiekorting, zoals blijkt uit het echtscheidingsconvenant.
Op grond van dit inkomen beschikt [moeder A] volgens de aangehechte berekening over een draagkracht voor kinderalimentatie van € 634,- per maand in 2025.
NBI en draagkracht [moeder B] 2025
Gebleken is dat [moeder B] met ingang van 1 oktober 2025 een nieuwe baan heeft. De rechtbank zal bij het bepalen van de draagkracht van [moeder B] – zoals partijen op zitting zijn overeengekomen – uitgaan van de schatting jaarloon bijzonder tarief van
€ 68.587,-, zoals blijkt uit de door haar overgelegde bruto-netto berekening.
De rechtbank berekent op grond van dit inkomen en rekening houdend met in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen en toeslagen het NBI van [moeder B] voor kinderalimentatie op € 4.710,- per maand (tarief 2025-2) en haar draagkracht op € 1.391,- per maand in 2025. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Draagkrachtvergelijking
De draagkracht van de ouders bedraagt gezamenlijk € 2.025,- per maand (€ 634 + € 1.391). Dit is voldoende om in de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van € 1.540,- per maand (2 x € 770) te voorzien. De rechtbank zal daarom een draagkrachtvergelijking maken waarbij de behoefte naar rato van ieders draagkracht zal worden verdeeld. Hiervoor gebruikt de rechtbank de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
Het eigen aandeel van [moeder A] bedraagt: € 634 / € 2.025 x € 1.540 = € 482,-
Het eigen aandeel van [moeder B] bedraagt: € 1.391 / € 2.025 x € 1.540 =
€ 1.058,-
samen € 1.540,-
Van de totale behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] komt een gedeelte van € 482,- per maand voor rekening van [moeder A] . Een gedeelte van € 1.058,- per maand komt voor rekening van [moeder B] .
Zorgkorting en conclusie kinderalimentatie
Gelet op de door de rechtbank voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig vastgestelde zorgregeling, vindt de rechtbank het redelijk bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een zorgkorting van 35% voor [moeder A] toe te passen. Een zorgkorting van 35% betekent dat 35% van de behoefte, zijnde afgerond € 540,- (35% van € 1.540) per maand in mindering komt op het eigen aandeel van [moeder A] van € 482,- per maand, waardoor [moeder A] per saldo geen aan [moeder B] te betalen kinderalimentatie resteert. De rechtbank beslist aldus.
Voortgezet gebruik van de echtelijke woning
De ouders zijn het erover eens dat het voortgezet gebruik van de echtelijke
woning aan [moeder B] toekomt.
De rechtbank zal overeenkomstig deze overeenstemming van partijen beslissen, waarbij de rechtbank opmerkt dat het verzoek slechts kan worden toegewezen voor de maximale duur van zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, zoals bedoeld in artikel 1:165 BW.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, met elkaar gehuwd op [datum 2] 2024 in
[plaats 1] ;
*
bepaalt dat de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2021 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2023 te [geboorteplaats] ,
de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij [moeder B] ;
*
verstaat dat de ouders de volgende veiligheidsafspraken hebben gemaakt die zullen gelden totdat de ouders samen andere afspraken hebben gemaakt dan wel een definitieve zorgregeling is vastgesteld:
  • [moeder A] zal het aan [moeder B] melden als zij zich niet goed voelt en de zorg van de kinderen te belastend voor haar is;
  • oma (zijde [moeder A] ) zal aanwezig zijn als de kinderen bij [moeder A] zijn (het vier-ogen-principe) en zal het aan [moeder B] melden als het niet goed gaat met [moeder A] ;
  • de ouder waar de kinderen niet verblijven kan tussendoor, op door de rechtbank vast te stellen momenten, met de kinderen (video)bellen, doordeweeks om 7 uur en in het weekend om 8 uur in de ochtend;
  • de ouders zullen niet negatief over elkaar praten in aanwezigheid van de kinderen;
  • een uitgebreide overdracht van de kinderen vindt plaats via e-mail en hierop wordt niet of slechts kort en niet negatief gereageerd;
  • basale zaken over de kinderen worden met elkaar afgestemd via de e-mail;
  • de ouders zullen het aan de andere ouder melden als de kinderen ergens anders overnachten dan bij de ouder waar ze verblijven;
  • de paspoorten van de kinderen zijn in bewaring bij [moeder B] ;
  • het abonnement/de toegang tot de videodeurbel zal op naam van [moeder B] worden gezet/alleen aan [moeder B] toekomen;
  • de ouders komen alle gemaakte afspraken na;
*
stelt de volgende
voorlopigezorgregeling vast:
  • [moeder A] brengt de kinderen iedere dinsdagochtend naar school/naar [moeder B] en de kinderen verblijven vanaf dat moment bij [moeder B] ;
  • [moeder B] brengt de kinderen in de ene week op zondagochtend om 9 uur naar [moeder A] en de kinderen verblijven dan tot dinsdagochtend naar school bij [moeder A] ;
  • [moeder A] haalt de kinderen in de andere week op vrijdag uit school/de opvang en de kinderen verblijven vanaf dat moment tot dinsdagochtend bij [moeder A] ;
*
bepaalt dat de ouders elkaar een uitgebreide, zakelijke overdracht zullen sturen per e-mail en dat de ouders basale zaken over de kinderen per e-mail met elkaar zullen afstemmen;
*
stelt de door [moeder A] aan [moeder B] te betalen kinderalimentatie vast op nihil;
*
bepaalt dat [moeder B] tegenover [moeder A] het recht heeft om in de woning aan het [adres] , [postcode] [plaats 1] te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken voor de duur van maximaal zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;
*
bepaalt dat het aan deze beschikking en door beide partijen ondertekende echtscheidingsconvenant deel uitmaakt van deze beschikking;
*
verklaart de beschikking tot zover en met uitzondering van de beslissing over de echtscheiding uitvoerbaar bij voorraad;
*
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek te verrichten met het hiervoor omschreven doel en daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen;
de Raad kan daartoe telefonisch een eerste afspraak maken met de ouders, die te bereiken zijn op de volgende telefoonnummers: [telefoonnummer 1] / [telefoonnummer 2] (advocaat [moeder A] ) en [telefoonnummer 3] / [telefoonnummer 4] (advocaat [moeder B] );
bepaalt dat de griffier een afschrift van de processtukken aan de Raad voor de Kinderbescherming zal toesturen;
houdt de behandeling aan tot
1 mei 2026 pro forma; uiterlijk op die datum dient de Raad voor de Kinderbescherming zo mogelijk zijn rapport met advies te hebben uitgebracht
aan de rechtbank met kopie aan beide ouders en hun advocaten;
bepaalt dat ná ontvangst van het raadsrapport en advies de advocaten van de ouders zich uiterlijk binnen veertien dagen dienen uit te laten over het raadsrapport met advies, waarna de rechtbank zal beslissen over de voortgang van de procedure;
bepaalt dat, ná ontvangst van het rapport en advies, de behandeling op de zitting (voor zover noodzakelijk), op een nader te bepalen datum en tijdstip, zal worden voortgezet in aanwezigheid van de Raad voor de Kinderbescherming;
beveelt de griffier partijen tegen het tijdstip van de nadere behandeling op de zitting ieder via de eigen advocaat op te roepen;
houdt iedere verdere beslissing
ten aanzien van de vaststelling van de definitieve zorgregelingaan;
*
wijst het meer of anders verzochte –behalve ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van de zorgregeling – af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Emmens, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Coopmans-Veraa als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 29 oktober 2025.