ECLI:NL:RBDHA:2025:20360

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
C/09/692367 KG ZA 25 971
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling in kort geding met betrekking tot aannemingsovereenkomst en beslaglegging

In deze zaak vorderen eisers, bestaande uit twee partijen, in kort geding een geldvordering van Bouwcore B.V. naar aanleiding van een aannemingsovereenkomst voor de verbouwing van hun woning. De eisers hebben op 5 juli 2024 een overeenkomst gesloten met Bouwcore voor de verbouwing van hun nieuwe woning. Na een aantal gefactureerde termijnen en een faillissement van Bouwcore, hebben eisers besloten de overeenkomst op te zeggen. Bouwcore heeft daarop conservatoir beslag gelegd op de bankrekeningen van eisers en op hun voormalige woning. Eisers vorderen in kort geding een bedrag van € 97.842,79, vermeerderd met rente en kosten, en stellen dat zij te veel hebben betaald aan Bouwcore. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vordering van eisers niet voldoende vaststaat en dat er geen spoedeisend belang is, waardoor de vordering wordt afgewezen. Tevens worden eisers veroordeeld in de proceskosten van Bouwcore, die op € 4.280,00 zijn begroot.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel-voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/692367 / KG ZA 25-971
Vonnis in kort geding van 30 oktober 2025
in de zaak van

1.[eiser] te [woonplaats] ,

2. [eiseres]te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat: mr. R. Smith te Rotterdam,
tegen
Bouwcore B.V.te Den Haag,
gedaagde,
advocaat: mr. D.M.R. Janssen te Amsterdam.
Eiser onder 1 wordt hierna afzonderlijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en eisers gezamenlijk als ‘ [eisers] ’. Gedaagde wordt hierna aangeduid als ‘Bouwcore’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 7 oktober 2025 met producties 1 tot en met 23;
- de akte overlegging aanvullende producties 24 tot en met 34 van [eisers] ;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 16;
- de akte overlegging aanvullende producties 35 tot en met 43 van [eisers] ;
- de akte overlegging (aanvullende) producties 17 tot en met 25 van Bouwcore;
- de akte overlegging (aanvullende) productie 26 van Bouwcore;
- de op 16 oktober 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij beide partijen hun standpunt hebben toegelicht, [eisers] aan de hand van een pleitnota.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.2. De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eisers] heeft op 5 juli 2024 met Bouwcore een aannemingsovereenkomst gesloten voor de verbouwing van zijn inmiddels betrokken nieuwe woning aan het [adres 1] te [plaats] . Deze woning maakt deel uit van een project van vijf woningen ( [project] te [plaats] ). In de aanneemovereenkomst zijn partijen een vaste aanneemsom overeengekomen en deze moest in 10 termijnen worden betaald. Daarnaast zijn partijen meer- en minderwerk overeengekomen. [eisers] zouden de bouwkosten financieren uit de opbrengst van de te verkopen woning van [eisers] aan de [adres 2] te [plaats] (hierna: de voormalige woning).
2.2.
Bouwcore heeft op 19 uni 2025 de 4e en op 23 juni 2025 de 5e termijn aan [eisers] gefactureerd. Op 24 juni 2025 heeft Bouwcore een overzicht gestuurd van de volgens haar uitgevoerde bouwwerkzaamheden.
2.3.
Op 24 juni 2025 is Bouwcore failliet verklaard. Dit faillissement is bij vonnis van 27 juni 2025 van deze rechtbank vernietigd.
2.4.
[eisers] heeft Bouwcore bericht het niet eens te zijn met het door haar opgestelde overzicht van werkzaamheden en heeft de onder 2.3. genoemde facturen niet betaald. [eiser] en Bouwcore hebben vervolgens op 4 juli 2025 met elkaar de stand van zaken van het werk besproken. [eiser] heeft daarvan een analyse gemaakt, deze analyse op schrift gesteld en op 6 juli 2025 aan Bouwcore gestuurd.
2.5.
Op 7 juli 2025 heeft [eiser] aan Bouwcore voorgesteld om de aannemingsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen.
2.6.
In een e-mail van 14 juli 2025 heeft (de advocaat van) Bouwcore aan [eiser] bericht niet akkoord te gaan met beëindiging van de overeenkomst met wederzijds goedvinden. [eisers] is gesommeerd tot betaling van de openstaande facturen dan wel om over te gaan tot opzegging en afrekening van de aannemingsovereenkomst.
2.7.
Op 29 juli 2025 heeft Bouwcore, na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, wegens achterstallige betalingen voor een begrote vordering van € 108.399,29 (hoofdsom van € 89.384,07 + 30%) conservatoir beslag laten leggen op bankrekeningen van [eisers] en op de inmiddels aan een derde verkochte voormalige woning, waarvan de notariële levering gepland stond op 28 augustus 2025.
2.8.
Partijen hebben vervolgens afgesproken dat [eisers] een bedrag van
€ 152.999,72 aan Bouwcore zou betalen rechtstreeks vanuit de bij de notaris gestorte koopsom in verband met de levering van de voormalige woning, waarna Bouwcore de beslagen zou opheffen. Van het bedrag van € 152.999,72 was een bedrag van € 8.871,62 bestemd voor rente en kosten en was een bedrag van € 144.128,10 bestemd voor facturen inzake de 4e, 5e en 6e termijn en meerwerk.
2.9.
Op 26 augustus 2025 heeft [eisers] de aannemingsovereenkomst opgezegd. Door deze opzegging is [eisers] een afkoopsom aan Bouwcore verschuldigd.
2.10.
Volgens de berekening van [eisers] van de eindafrekening heeft hij Bouwcore
te veel betaald, waardoor hij meent een vordering te hebben op Bouwcore. [eisers] heeft vervolgens op 28 augustus 2025 voor een begrote vordering van € 119.456,62 (hoofdsom € 92.000 + 30% rente en kosten), conservatoir derdenbeslag ten laste van Bouwcore laten leggen onder de notaris op het bedrag van de koopsom voor de voormalige woning dat de notaris voor Bouwcore op zijn derdengeldrekening had gezet. Het bedrag boven het bedrag waarvoor verlof is gekregen, zijnde € 33.543,10, heeft de notaris in opdracht van [eisers] aan Bouwcore overgemaakt.
2.11.
[eisers] heeft Bouwcore op 9 september 2025 gedagvaard in een bodemprocedure tot betaling van € 97.842,79 aan hoofdsom. Op 7 oktober 2025 heeft [eisers] Bouwcore gedagvaard in dit kort geding.
2.12.
Bouwcore heeft de door haar gelegde beslagen ten laste van [eisers] op bankrekeningen van [eisers] en op de voormalige woning op 13 oktober 2025 opgeheven.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert, zakelijk weergegeven, na vermindering van eis, dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I.
Primair: Bouwcore veroordeelt aan [eisers] te betalen € 97.842,79, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 96.106,72 vanaf 28 augustus 2025 tot de dag der algehele voldoening en de kosten van het conservatoir beslag, derhalve in totaal € 100.833,82, vermeerderd met wettelijke rente over de hoofdsom te betalen uit het bedrag onder de notaris waarop beslag is gelegd, welke vordering in het kader van het kort geding wordt beperkt tot € 99.999,99;
II.
Subsidiair:een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen voorziening, inhoudende een gebod aan Bouwcore afstand te doen van het bedrag dat thans op de derdenrekening van de notaris staat, en een aan [eiser] op te leggen gebod om geen aanspraak te maken op het op de derdenrekening van de notaris aanwezige bedrag, waardoor de notaris de gelden op de derdenrekening ten behoeve van [eiser] houdt, in afwachting van een tussen partijen te bepalen regeling of een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis in de bodemzaak;
III. met bepaling dat dit vonnis in de plaats treedt van de handeling te verrichten door Bouwcore, als deze niet binnen de genoemde termijn aan het vonnis voldoet; en
IV. met veroordeling van Bouwcore c.s. in de proceskosten.
3.2.
[eisers] legt aan de vorderingen ten grondslag dat hem bij de berekening van de eindafrekening naar aanleiding van de opzegging van de aannemingsovereenkomst is gebleken dat hij veel te veel heeft betaald aan Bouwcore. Het te veel betaalde vordert hij thans terug. Tevens maakt [eisers] aanspraak op vergoeding van incassokosten omdat deze daadwerkelijk zijn gemaakt. De kosten van het gelegde conservatoir derdenbeslag komen op grond van artikel 706 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor vergoeding in aanmerking, aldus [eisers] Vanwege de slechte financiële situatie van Bouwcore is volgens [eisers] het spoedeisend belang bij de vorderingen gegeven.
3.3.
Bouwcore voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Volgens vaste jurisprudentie is ten aanzien van geldvorderingen in kort geding terughoudendheid geboden. Om een dergelijke vordering in kort geding te kunnen toewijzen is nodig dat die vordering in voldoende mate vaststaat. Ook moet sprake zijn van omstandigheden die meebrengen dat, vanwege een grote mate van spoedeisendheid, een onmiddellijke voorziening moet worden getroffen. Ten slotte moet rekening worden gehouden met het risico dat de eiser het geldbedrag niet kan terugbetalen in het geval hij in de bodemprocedure alsnog in het ongelijk wordt gesteld.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vordering van [eisers] van
€ 96.106,72, te vermeerderen met rente en kosten tot € 999.999, niet voldoende vaststaat en daardoor niet is voldaan aan de belangrijkste eis voor toewijzing van een geldvordering in kort geding. Zij licht dit als volgt toe.
4.3.
De wettelijke regeling van artikel 7: 764 lid 2 BW bepaalt dat in het geval van een aanneemsom, zoals hier, een vaste prijs was overeengekomen, de opdrachtgever bij opzegging de gehele prijs moet betalen, verminderd met de besparingen die voor de aannemer uit de opzegging voortvloeien.
4.4.
[eisers] stelt dat op grond hiervan de rekensom is:
Totale aanneemsom volgens overeenkomst (ex AKWR, ex btw): € 315.141,73
Meerwerk € 69.575,49
Minderwerk -/-€ 5.693,82
Totaal (ex AKWR en btw) € 379.023,40
AKWR € 26.513,84
Totaal (ex btw) € 405.555,04
btw (hoog) € 85.166,56
btw (laag) € 3.052,80
Totaal € 487.666,80
Waarop in mindering strekken de bespaarde kosten (niet uitgevoerd werk)
Niet uitgevoerd € 215.606,54
btw (hoog) € 45.277,37
btw (laag) nihil
Totaal € 260.883,91
De opzegvergoeding bedraagt dan het verschil tussen genoemde bedragen (€ 487.666,80 minus € 260.883,91), zijnde € 226.782,89. Na aftrek van wat [eisers] al heeft betaald inzake termijnen 1 tot en met 3 en saldo meer- en minderwerk (€ 178.761,51) resteert een bedrag van € 48.021,38 (€ 226.782,98 minus € 178.761,51) wat nog aan Bouwcore moet worden betaald. De notaris heeft echter op zijn verzoek een bedrag van € 152.999,72 voor Bouwcore gereserveerd op de derdengeldrekening van de notaris. Het bedrag aan rente en kosten van € 8.871,62 was [eisers] aan Bouwcore verschuldigd. Maar ten aanzien van het resterende bedrag van € 144.128,10 geldt dat partijen destijds ervan uitgingen dat het werk zou worden afgemaakt, maar dat dit niet meer is gebeurd vanwege de opzegging. Nu [eisers] Bouwcore alleen nog € 48.021,38 hoeft te betalen, komt het verschil tussen € 144.128 en € 48.021,38 aan [eisers] toe, zijnde een bedrag van € 96.106,72.
4.5.
Bouwcore heeft de vordering betwist en komt met een andere berekening, eveneens uitgevoerd aan de hand van artikel 7: 764 lid 2 BW. Deze berekening is als volgt:
De hierin genoemde bijlagen 1 en 2 heeft Bouwcore samen met de berekening aan [eisers] gestuurd en deze zijn door [eisers] overgelegd als productie 20.1 respectievelijk productie 20.3.
Volgens deze berekening bedraagt de opzeggingsvergoeding die [eisers] aan Bouwcore moet betalen € 372.466,78 (inclusief meerwerk). Rekening houdend met een eerdere betaling van [eisers] van € 212.302,97, resteerde nog een bedrag van afgerond € 160.000, (€ 372.466,78 minus € 212.302,97) waarvan het via de notaris reeds betaalde bedrag van € 33.543,10 nog moet worden afgetrokken, zodat Bouwcore nog € 126.620,71 (€ 160.163,81 minus € 33.543,10) moet ontvangen.
4.6.
Uit de berekeningen van partijen blijkt dat zij tot een uiteenlopend bedrag aan eindafrekening komen, onder meer omdat zij elk uitgaan van een andere aanneemsom en een ander bedrag aan besparingen. De voorzieningenrechter kan in dit kort geding, waarin geen plaats is voor nader onderzoek en eventuele bewijslevering, niet (eenvoudig) vaststellen welke berekening juist is en welke niet. Aangezien daardoor niet vaststaat welk bedrag [eisers] in het kader van de eindafrekening aan Bouwcore verschuldigd is, staat evenmin vast dat hij een vordering op Bouwcore heeft van € 96.106,72. Gelet op deze onzekerheid is er geen plaats voor toewijzing van het gevorderde in dit kort geding, vooruitlopend op de uitkomst in de bodemprocedure.
4.7.
Daarnaast is evenmin gebleken van het vereiste spoedeisend belang. Ten aanzien van het spoedeisend belang heeft [eisers] aangevoerd dat Bouwcore financieel gezien in zwaar weer verkeert. Volgens [eiser] zou een steigerbouwer namelijk zijn steigers hebben weggehaald omdat hij door Bouwcore nog niet is betaald voor zijn werkzaamheden, en trof [eiser] bij inspectie van de brievenbus van Bouwcore een brief aan van een deurwaarder en een brief van de belastingdienst.
Bouwcore heeft betwist dat zijn financiële situatie nijpend is en dit standpunt onderbouwd met stukken over een (ruime) aanvullende financiering die hij heeft verkregen en een verklaring van de betreffende steigerbouwer waarin staat dat het weghalen van de steigers is gebeurd op verzoek van Bouwcore en niet omdat Bouwcore niet zou betalen. Verder staat vast dat [eisers] door de opheffing van de beslagen door Bouwcore weer de beschikking heeft over zijn bankrekeningen. Nu geen andere redenen zijn gesteld waarom [eisers] acuut over het door hem gevorderde bedrag zou dienen te beschikken, valt niet in te zien dat [eisers] de bodemprocedure niet zou kunnen afwachten.
4.8.
Nu niet wordt voldaan aan twee van de drie vereisten voor toewijzing van een geldvordering, behoeft het restitutierisico geen bespreking meer.
De primaire vordering zal worden afgewezen.
4.9.
De subsidiaire vordering treft hetzelfde lot. Aangezien de gestelde geldvordering van [eisers] niet voldoende vaststaat en een spoedeisend belang ontbreekt, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor toewijzing daarvan.
Proceskosten
4.10.
Hoewel de beslagen eerst na het uitbrengen van de dagvaarding zijn opgeheven, moet [eisers] als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd, zodat hij zal worden veroordeeld de proceskosten (inclusief nakosten) van Bouwcore te betalen. Deze worden begroot op:
- griffierecht € 2.995,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 4.280,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van Bouwcore van € 4.280, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als niet tijdig aan deze veroordeling wordt voldaan en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eisers] € 92 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2025.
SH