ECLI:NL:RBDHA:2025:20374

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
C/09/691083 / FA RK 25-6691
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling voorlopige partneralimentatie in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2025 een beschikking gegeven in een voorlopige voorzieningenprocedure betreffende partneralimentatie. De vrouw heeft op 4 september 2025 een verzoekschrift ingediend waarin zij verzoekt om een voorlopige partneralimentatie van € 4.435,- bruto per maand, met ingang van de datum van indiening van het verzoek. De man heeft verweer gevoerd en betwist dat er sprake is van een spoedeisend belang. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en Nederlands recht toepast. De rechtbank oordeelt dat het verzoek van de vrouw gegrond is op artikel 822 lid 1 sub e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat geen spoedeisend belang vereist. De rechtbank heeft de draagkracht van de man beoordeeld en vastgesteld dat deze € 1.809,- bruto per maand bedraagt, met ingang van 24 oktober 2025. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de vrouw, telkens bij vooruitbetaling. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 25-6691
Zaaknummer: C/09/691083
Datum beschikking: 24 oktober 2025

Voorlopige voorzieningen

Beschikking op het op 4 september 2025 ingekomen verzoekschrift van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A.F. Braun in Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. T. Kocabas in Zoetermeer.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift, met bijlagen;
  • het verweerschrift, met bijlagen;
  • het bericht van 25 september 2025 van de vrouw;
  • het bericht van 9 oktober 2025 van de vrouw, met bijlagen.
Op 10 oktober 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de vrouw bijgestaan door haar advocaat en een tolk;
  • de man bijgestaan door zijn advocaat en een tolk.
Namens de vrouw zijn op de zitting pleitnotities overgelegd en voorgehouden
.

Feiten

  • Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum] 2018 in [plaats 1] .
  • Volgens uittreksels uit de Basisregistratie Personen heeft de vrouw in ieder geval de Nederlandse nationaliteit en de man in ieder geval de Belgische nationaliteit.
  • Bij deze rechtbank is een echtscheidingsprocedure aanhangig, onder zaak- en rekestnummer C/09/681994 en FA RK 25-1992.

Verzoek en verweer

De vrouw verzoekt na wijziging, bij wijze van voorlopige voorzieningen en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man een voorlopige partneralimentatie van € 4.435,- bruto per maand aan haar moet betalen, met ingang van de datum van indiening van dit verzoek, zulks iedere maand bij vooruitbetaling te voldoen.
De man voert verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht in deze voorlopige voorzieningenprocedure. De rechtbank past in deze voorlopige voorzieningenprocedure Nederlands recht toe.
Inhoudelijke beoordelingSpoedeisend belang
De man stelt zich, onder verwijzing naar artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), primair op het standpunt dat het verzoek van de vrouw moet worden afgewezen, omdat zij geen spoedeisend belang heeft bij haar verzoek. Volgens de man is de enkele stelling van de vrouw dat zij partneralimentatie wil onvoldoende om een ordemaatregel te treffen.
De vrouw betwist dat een spoedeisend belang bij haar verzoek is vereist.
De rechtbank overweegt als volgt. Het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een voorlopige partneralimentatie is, anders dan de man heeft aangegeven, gegrond op artikel 822 lid 1 sub e Rv. Dit artikel vereist niet dat een spoedeisend belang wordt aangetoond. De voorlopige voorzieningen op grond van artikel 822 Rv zijn wettelijk bedoeld als tijdelijke ordemaatregelen voor de duur van de echtscheidingsprocedure. De wetgever veronderstelt dat een spoedeisend belang aanwezig is, omdat partijen tijdens de scheidingsprocedure onmiddellijke duidelijkheid nodig hebben. Dit betekent dat de rechtbank voorbij gaat aan het primaire standpunt van de man en het verzoek van de vrouw inhoudelijk zal beoordelen.
Behoefte en behoeftigheid
Tussen partijen is niet in geschil dat de draagkracht van de man de beperkende factor is. Gelet daarop zal de rechtbank in deze voorlopige voorzieningenprocedure (de hoogte van) de behoefte en behoeftigheid van de vrouw en haar eventuele verdiencapaciteit niet bespreken en beoordelen.
Draagkracht man
Tussen partijen is in geschil van welk inkomen bij de berekening van de draagkracht van de man moet worden uitgegaan.
De vrouw stelt zich, onder verwijzing naar de ‘annual fee’ op de loonstroken van de man, op het standpunt dat voor de berekening van de draagkracht van de man moet worden uitgegaan van een inkomen van € 178.240,- bruto per jaar. Volgens de man moet voor de berekening van zijn draagkracht uitgegaan worden van zijn basissalaris van € 10.791,67 bruto per maand plus vakantiegeld en geen rekening moet worden gehouden met bonussen.
De rechtbank overweegt als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man zijn stelling dat geen rekening moet worden gehouden met bonussen, mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw, onvoldoende onderbouwd. De rechtbank gaat voor de berekening van het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man in deze voorlopige voorzieningenprocedure dan ook uit van een inkomen van € 178.240,- bruto per jaar, zoals blijkt uit de overgelegde loonstroken van juni tot en met augustus 2025. Daarop staat dit bedrag als ‘annual fee’ genoemd.
De rechtbank berekent het NBI van de man voor de voorlopige partneralimentatie op
€ 8.324,- per maand.
Tussen partijen is verder in geschil of bij de berekening van de draagkracht van de man rekening moet worden gehouden met de aflossingen op schulden.
De man stelt dat hij aflost op huwelijkse schulden bij de ABN AMRO met € 1.362,54 per maand en de ING met € 1.042,71 per maand. Deze schulden vallen volgens de man in de beperkte gemeenschap van goederen, omdat zij zijn aangegaan tijdens het huwelijk van partijen. Volgens de vrouw vallen deze schulden op grond van artikel 1:94 lid 7 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW) niet in de beperkte gemeenschap van goederen van partijen en had de man deze schulden kunnen aflossen uit de overwaarde die hij heeft ontvangen met de levering van zijn woning in [plaats 1] aan een derde.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de door de vrouw overgelegde aangifte IB 2023 volgt dat partijen op 31 december 2023 de volgende hypotheken en andere leningen hadden:
  • ABN AMRO Lineaire Hypotheek, met nummer [nummer 1] ;
  • ABN AMRO Lineaire Hypotheek, met nummer [nummer 2] ;
  • ABN AMRO Persoonlijke Lening, met nummer [nummer 3] ;
  • ING Persoonlijke lening, met nummer [nummer 4] ;
  • Obvion N.V. Annuïteitenhypotheek, met nummer [nummer 5] .
Tussen partijen is niet in geschil dat de ABN AMRO Lineaire Hypotheken zijn verbonden aan de nieuwbouwwoning aan de [adres 1] in [plaats 2] , die in de beperkte gemeenschap van goederen valt. Tussen partijen is ook niet in geschil dat de ABN AMRO Persoonlijke Lening, de ING Persoonlijke Lening en de Obvion N.V. Annuïteitenhypotheek waren verbonden aan de woning in aan het [adres 2] in [plaats 1] . Dit volgt ook uit de aangifte IB 2023, waar staat dat het gaat om schulden voor de huidige, toekomstige of vroegere woning. Met de levering van deze woning aan een derde is de hypothecaire lening bij Obvion N.V. afgelost. De persoonlijke leningen bij ABN AMRO en ING zijn niet afgelost. Tussen partijen is in geschil of deze schulden in de gemeenschap van goederen vallen.
Vaststaat dat de woning in [plaats 1] niet in de beperkte gemeenschap van goederen valt, maar privé eigendom van de man is. In deze voorlopige voorzieningenprocedure volgt de rechtbank dan ook de stelling van de vrouw dat deze schulden, die verbonden waren aan de woning in [plaats 1] die privé eigendom van de man was, op grond van artikel 1:94 lid 7 sub a BW niet in de beperkte gemeenschap van goederen vallen. Gelet daarop acht de rechtbank het niet redelijk dat bij de berekening van de draagkracht van de man rekening wordt gehouden met de aflossing op deze schulden. Daar komt bij dat de vrouw onbetwist heeft gesteld dat de man zijn woning met overwaarde heeft verkocht, zodat de rechtbank de vrouw ook volgt in haar stelling dat de man deze schulden had kunnen aflossen met deze overwaarde.
Bij de berekening van de draagkracht van de man zal de rechtbank, naast het forfaitaire woonbudget, wel rekening houden met een extra hypotheeklast van € 2.631,75 per maand. De vrouw heeft immers niet gemotiveerd betwist dat de man op dit moment de volledige hypotheeklast van de nieuwbouwwoning in [plaats 2] , die in de beperkte gemeenschap van goederen valt, betaalt.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank de draagkracht van de man voor de voorlopige partneralimentatie vast op afgerond (60% x [NBI – (0,3 x NBI + 1310 + 2631,75] =) € 1.131,- netto per maand. Dat is € 1.809,- bruto per maand.
Ingangsdatum
De rechtbank acht het in deze voorlopige voorzieningenprocedure redelijk om, conform de hoofdregel van artikel 822 lid 2 Rv, de datum van deze beschikking – 24 oktober 2025 – als ingangsdatum te hanteren.
Conclusie
De rechtbank zal bepalen dat de man aan de vrouw, met ingang van 24 oktober 2025, een
voorlopigepartneralimentatie moet betalen van € 1.809,- bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen. Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank het meer of anders verzochte over de voorlopige partneralimentatie afwijzen.
Aanhechten berekeningen
De rechtbank heeft een berekening gemaakt van de draagkracht van de man. Deze berekening is aan de beschikking gehecht en maakt daarvan onderdeel uit.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van 24 oktober 2025, voorlopig een partneralimentatie van € 1.809,- bruto per maand moet betalen, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. de Jong-Kwestro, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Sluijmer als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 24 oktober 2025.