ECLI:NL:RBDHA:2025:20426

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
NL25.50953
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring in het kader van non-refoulement en lichter middel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 november 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring was opgelegd. De eiser, een Algerijnse nationaliteit hebbende, had eerder asiel aangevraagd en stelde dat zijn bewaring onrechtmatig was, onder andere omdat de staandehouding op onjuiste gronden zou zijn gebeurd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staandehouding inderdaad op een onjuiste grondslag heeft plaatsgevonden, maar oordeelde dat dit niet leidde tot onrechtmatigheid van de bewaring, omdat de belangenafweging in het voordeel van de verweerder uitviel. De rechtbank overwoog dat de eiser onvoldoende had onderbouwd waarom het beginsel van non-refoulement zich tegen zijn uitzetting verzet. De rechtbank concludeerde dat het terugkeerbesluit van 20 juni 2025 als grondslag voor de maatregel van bewaring kon dienen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelde de verweerder tot betaling van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.814. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 4 november 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.50953

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , bij verweerder bekend als [naam] , eiser,

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. E. Schoneveld),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 6 oktober 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 29 oktober 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt in zijn gehoor te zijn geboren op [datum 1] 1990 en de Algerijnse nationaliteit te hebben. Hij heeft in eerdere procedures waarbij hij asiel heeft aangevraagd, gesteld [naam] te heten, te zijn geboren op [datum 2] 1996 en de Israëlische nationaliteit te hebben. Hij staat om die reden bij verweerder en in het Detentiecentrum Rotterdam bekend onder deze persoonsgegevens.
Staandehouding
2. Eiser stelt dat de staandehouding op onjuiste grondslag heeft plaatsgevonden. In het proces-verbaal is opgenomen dat hij op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw staande is gehouden, terwijl zijn identiteit niet vaststond. Hij beschikt niet over identificerende documenten, zoals in het proces-verbaal ook expliciet is benoemd. Verweerder had hem daarom op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw staande moeten houden.
3. Verweerder heeft ter zitting erkend dat de staandehouding op onjuiste grondslag heeft plaatsgevonden. De rechtbank volgt partijen in dit standpunt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een gebrek in het voortraject. Een gebrek in het voortraject maakt de bewaring echter pas onrechtmatig als de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van dat gebrek en de daardoor geschonden belangen. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. De rechtbank wijst in dat verband op wat hierna wordt overwogen. Daarbij is verder van belang dat eiser niet concreet heeft toegelicht op welke wijze hij in zijn belangen is geschaad en voldoende gronden aanwezig zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
Non-refoulement
4. Eiser stelt dat het terugkeerbesluit van 20 juni 2025 niet ten grondslag mag liggen aan de maatregel van bewaring. Verweerder heeft geen of onvoldoende onderzoek gedaan naar een mogelijke schending van het beginsel van non-refoulement. Het standpunt dat verweerder in de aanbiedingsbrief daarover heeft ingenomen is onvoldoende. Er had een aanvullend terugkeerbesluit genomen moeten worden. Eiser heeft tijdens het gehoor kort en duidelijk aangegeven waarom hij bij terugkeer naar Algerije te vrezen heeft en verweerder gaat hier niet inhoudelijk op in. Het terugkeerbesluit is daarmee onzorgvuldig gemotiveerd.
5. Vooropgesteld wordt dat het aan eiser is om concreet te maken waarom het beginsel van non-refoulement in de weg staat aan zijn uitzetting. Eiser heeft eerder, op 8 mei 2025, een asielaanvraag ingediend in Nederland. In deze procedure heeft eiser ruimschoots de mogelijkheid gekregen om eventuele vrezen bij terugkeer naar Algerije naar voren te brengen. De asielaanvraag is door verweerder buiten behandeling gesteld bij beschikking van 20 juni 2025, omdat eiser weigerde verklaringen af te leggen. Dit besluit geldt tevens als terugkeerbesluit. Vervolgens verklaart hij in het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling op 6 oktober 2025 dat hij vreest voor de dienstplicht en de maffia. Deze enkele stellingen zijn echter niet nader geconcretiseerd. Eiser heeft in zowel de huidige bewaringsprocedure als in de voorgaande asielprocedure geen concrete verklaringen of feiten ten aanzien van zijn gestelde vrees voor terugkeer naar Algerije naar voren gebracht, terwijl hij daartoe wel in de gelegenheid is gesteld. Gelet op eisers antwoorden in het gehoor inbewaringstelling en de algemene situatie in Algerije, heeft verweerder dan ook geen aanleiding hoeven zien om nader onderzoek te doen naar de vraag of het beginsel van non-refoulement zich verzet tegen de uitzetting van eiser. Het terugkeerbesluit van 20 juni 2025 mag dan ook als grondslag dienen voor de maatregel van bewaring en verweerder mocht eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw in bewaring stellen.
Lichter middel
6. Eiser stelt dat onvoldoende gemotiveerd is waarom hij niet langer in het AZC [2] kon blijven in afwachting van de lp [3] -aanvraag. Ondanks dat hij geen gronden heeft aangevoerd tegen de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, meent eiser dat onvoldoende aanleiding was om een onttrekkingsgevaar aan te nemen. Hij verbleef in het AZC, ontving leefgeld en had daar langer kunnen verblijven. De maatregel van bewaring is dan ook onevenredig.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en lichte gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, zodat het risico op onttrekking reeds daarmee is gegeven. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is om dit risico te ondervangen. Dit blijkt ook uit het feit dat eiser naar aanleiding van de beschikking van 20 juni 2025 diende te vertrekken, maar dit niet (vrijwillig) heeft gedaan. Ook heeft hij meermaals verklaard niet te willen terugkeren en in Nederland te willen blijven.
Ambtshalve toets
8. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Het geconstateerde gebrek in het voortraject geeft de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814.
Deze uitspraak is gedaan op 4 november 2025 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Asielzoekerscentrum.
3.Laissez-passer.