ECLI:NL:RBDHA:2025:20462

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
NL25.32592
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij partner en de beoordeling van beroepsgronden

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij zijn partner. Eiser heeft op 22 mei 2024 een aanvraag ingediend, die door de minister van Asiel en Migratie op 1 augustus 2024 is afgewezen. De minister heeft deze afwijzing in stand gehouden na het bezwaar van eiser, dat leidde tot het bestreden besluit van 19 juni 2025. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar heeft zich afgemeld voor de zitting op 6 oktober 2025. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet slagen. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft gesteld dat eiser niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en dat hij niet in aanmerking komt voor vrijstelling op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft de belangenafweging van de minister als deugdelijk beoordeeld en vastgesteld dat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het belang van eiser om bij zijn partner te wonen. Eiser heeft eerder asielaanvragen ingediend die niet tot vergunningverlening hebben geleid en heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven met zijn partner in Senegal voort te zetten. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.32592

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.S. Sewman),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. I van Es).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van eisers aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij partner. Eiser is het hier niet eens. Aan de hand van eisers beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepsgronden niet slagen. Eiser krijgt dus geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 22 mei 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij partner. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 1 augustus 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 19 juni 2025 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 6 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiser heeft voorafgaand aan deze procedure vier keer eerder een asielaanvraag ingediend. Deze asielaanvragen hebben niet tot vergunningverlening geleid. Verder staat vast dat eiser op 21 februari 2019 een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor 2 jaren opgelegd heeft gekregen en dat eiser niet aan zijn terugkeerverplichting heeft voldaan.
3.1.
Eiser heeft eerder ook een aanvraag gedaan voor het verkrijgen van een document ter vaststelling van een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het Verdrag [1] en het arrest Chavez-Vilchez [2] . Deze aanvraag hield verband met zijn minderjarige kind met de Nederlandse nationaliteit, dat hij heeft gekregen met zijn voormalige partner. De minister heeft bij besluit van 6 februari 2023 ook deze aanvraag afgewezen. Deze afwijzing staat in rechte vast. Uit de gedingstukken blijkt verder dat eiser een tweede overeenkomstige aanvraag heeft gedaan en dat deze procedure nog lopende is.
4. De minister heeft eisers aanvraag afgewezen, omdat eiser niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De minister stelt zich daarbij op het standpunt dat eiser niet op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. De minister acht sprake van gezinsleven tussen eiser en zijn partner, maar laat in de motivering op pagina 2 tot en met 5 van het bestreden besluit de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvallen: het belang van de Nederlandse overheid weegt naar het oordeel van de minister zwaarder dan het belang van eiser om bij zijn partner te wonen. Verder heeft de minister in het bestreden besluit gemotiveerd dat er geen sprake is van schending van eisers recht op privéleven, geen sprake van onredelijke hardheid en dat de afwijzing van de eerste aanvraag om een afgeleid verblijfsrecht op grond van Chavez-Vilchez in rechte vast staat en de procedure over de tweede aanvraag in de onderhavige procedure niet wordt betrokken.
5. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en dat de motivering van de minister in het bestreden besluit deugdelijk is. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
5.1.
Eisers verwijzing naar de lopende Chavez-Vilchez procedure treft geen doel. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de eerste aanvraag in dat verband is afgewezen en in rechte vast staat. Eiser heeft derhalve in dat verband geen rechtmatig verblijf. Dat eiser nog een tweede Chavez-Vilchez procedure heeft lopen doet aan het voorgaande niet af.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de motivering van de minister dat geen sprake is van een onrechtvaardige inbreuk op eisers recht op familieleven, deugdelijk is. De minister heeft de belangen van de Nederlandse overheid en die van eiser in dit verband voldoende kenbaar en deugdelijk betrokken en gewogen.
5.2.1.
De stelling van eiser dat de minister hem ten onrechte tegenwerpt dat zijn partner niet aanwezig was tijdens de (telefonische) hoorzitting, faalt. Het is aan eiser om zijn beroep op artikel 8 van het EVRM aannemelijk te maken, al dan niet door het doen horen van zijn partner. Dat eisers partner niet op de telefonische hoorzitting aanwezig was, komt dan ook voor zijn rekening en risico.
5.2.2.
De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hoewel eiser 5 jaar in Nederland is, hij nooit een verblijfsvergunning heeft gehad. De minister heeft ook deugdelijk gemotiveerd dat onder deze omstandigheid het belang van de overheid zwaar weegt en dat alleen als er zeer bijzondere omstandigheden zijn aan het belang van eiser meer gewicht wordt toegekend. De minister heeft evenzeer deugdelijk gemotiveerd dat daarvan geen sprake is. Aan eiser mag in de belangenweging worden tegengeworpen dat hij familieleven met zijn partner is aangegaan, terwijl hij geen verblijfsvergunning in Nederland had en dat niet is gebleken dat hij de Nederlandse taal spreekt. Ook heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat er geen sprake is van een objectieve belemmering om het familieleven met zijn partner in Senegal voort te zetten. Eiser heeft sterke banden met Senegal; hij is daar opgegroeid en heeft daar het grootste deel van zijn leven gewoond. Het is juist dat eisers partner de Nederlandse nationaliteit heeft, in Nederland werkt en een inkomen heeft, maar eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn partner niet met hem in Senegal kan wonen. Dat eisers partner niet naar Senegal wenst te vertrekken en eiser graag met zijn partner in Nederland wil blijven, is louter een persoonlijke keuze en in dit verband niet doorslaggevend.
5.2.3.
Verder heeft de minister ook deugdelijk gemotiveerd dat het gezinsleven met eisers partner niet intensief is. Eiser heeft sinds juli 2022 een relatie met zijn partner, maar niet is gebleken dat hij samenwoont met zijn partner en dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding. Eisers stelling in beroep dat eiser en zijn partner wel samenwonen en een gezamenlijk huishouding voeren, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt. Uit het overgelegde huurcontract is dit niet af te leiden, omdat niet alle pagina’s van dit contract zijn overgelegd. Dat eiser en zijn partner op hetzelfde adres staan ingeschreven in de BRP is niet voldoende om aan te nemen dat eiser ook daadwerkelijk op het adres woont. Aan de foto’s, de ondertekende referentenverklaring en de ondertekende relatieverklaring kan niet de waarde worden gehecht die eiser wenst, omdat deze geen bewijswaarde hebben respectievelijk niet voldoende objectief zijn. Voorts zijn ook eisers stellingen dat hij werkt, een inkomen heeft en dat zijn partner en hij samen een kind krijgen, niet onderbouwd.
5.2.4.
Ten aanzien van eisers kindje met een andere vrouw, heeft de minister van belang mogen vinden dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een relatie had met de moeder van het kindje, dat eiser tijdens de asielgehoren niet over zijn kindje, dat toen al een jaar oud was, heeft gesproken en dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiser en zijn kindje, zodat ook in dit verband geen beschermenswaardig familieleven kan worden aangenomen op grond van artikel 8 van het EVRM.
5.3.
Eisers beroepsgronden dat ten onrechte geen beschermenswaardig privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM is aangenomen en dat sprake is van onevenredige hardheid, slagen evenmin vanwege de hierboven beschreven feiten en omstandigheden en het feit dat eiser zijn stellingen over inkomen, werk en intensievere banden met Nederland niet of niet voldoende heeft onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

6. Eisers beroepsgronden slagen niet. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit en de afwijzing van eisers aanvraag van 22 mei 2024 in stand blijft.
6.1.
Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.C. ten Hoopen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
2.Een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 mei 2017.