ECLI:NL:RBDHA:2025:20486

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
NL25.28582
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige seksuele gerichtheid en herkomst

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 4 november 2025, wordt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser, een Guinee-Bissause nationaliteit, behandeld. Eiser heeft op 18 oktober 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze is door de Minister van Asiel en Migratie afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank beoordeelt de beroepsgronden van eiser, die zijn afwijzing aanvecht op basis van zijn seksuele gerichtheid en de problemen die hij daaruit ondervindt. De rechtbank komt tot de conclusie dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven, omdat de minister de verklaringen van eiser over zijn seksuele gerichtheid ongeloofwaardig acht. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd en zijn verklaringen zijn inconsistent en tegenstrijdig. De rechtbank behandelt ook de argumenten van eiser over zijn cognitieve vermogens en de ontdekking van zijn seksuele gerichtheid, maar oordeelt dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet voldoende inzicht heeft gegeven in zijn situatie. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de minister.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.28582

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. E.R. Hagenaars),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. D.L. Boer)

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 [1] . Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 18 oktober 2022 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij is van Guinee-Bissause nationaliteit geboren op [geboortedatum] . De minister heeft, mede onder verwijzing naar het voornemen van 16 mei 2025, met het bestreden besluit van 23 juni 2025 de aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. [2] Bij datzelfde besluit is ook geen verblijfsvergunning regulier en uitstel van vertrek wegens medische redenen verleend en is aan eiser een onmiddellijke terugkeerverplichting en een inreisverbod van twee jaar opgelegd.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De beroepsgroden van eiser zijn alleen gericht tegen de afgewezen asielaanvraag.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 13 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister. Een tolk was aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag het land van herkomst verlaten te hebben vanwege zijn homoseksuele gerichtheid en daarmee samenhangende problemen.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
-identiteit, nationaliteit en herkomst;
-homoseksuele gerichtheid en daaruit voortvloeiende problemen;
-dat eiser enkel nog zijn traditie volgt en geen moslim meer is.
4.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat de identiteit, nationaliteit en herkomst en dat eiser zijn traditie volgt en geen moslim is, geloofwaardig zijn, maar dat dit niet leidt tot de conclusie dat er vrees is voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade De homoseksuele gerichtheid en de daaruit voortvloeiende problemen vindt de minister ongeloofwaardig. Daartoe is overwogen dat eiser onvoldoende documenten heeft overgelegd. Ook heeft eiser niet samenhangend en aannemelijk verklaard. De verklaringen van eiser daarover zijn vaag, summier, tegenstrijdig of wisselend. De verklaringen van eiser over de wijze waarop hij de door hem gestelde gerichtheid heeft geuit en beleefd en over de betrapping niet inzichtelijk. Eisers verklaringen zijn in grote lijnen niet als geloofwaardig beschouwd. Daarom voldoet eiser niet aan de voorwaarden in artikel 31, zesde lid, onder c en e Vw. De minister concludeert dat eisers asielaanvraag kennelijk ongegrond is [3] .
Seksuele gerichtheid
5. Bij het horen en bij de beoordeling van de geloofwaardigheid betrekt de minister de volgende thema’s:
- privéleven;
- huidige en voorgaande relaties, contacten in het land van herkomst en contact met of kennis van lhbti groepen;
- contact met lhbti’s in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie;
- discriminatie, repressie en vervolging in het land van herkomst.
5.1.
Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid wordt betrokken of de verklaringen
consistent zijn en overeenkomen met dat wat bekend is over de algemene situatie (ten
aanzien van lhbti’s) in het land van herkomst. Het zwaartepunt ligt bij het persoonlijke,
authentieke, verhaal dat een vreemdeling vertelt over en vanuit zijn ervaringen. Met name
als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar lhbti zijn maatschappelijk onacceptabel
is of strafbaar is, is van belang of en hoe de vreemdeling zich daaraan heeft aangepast en
hoe hij dit heeft beleefd. Er hoeft geen ‘worsteling’ te hebben plaatsgevonden voordat de
vreemdeling zijn lbhti-gerichtheid heeft geaccepteerd, maar wel een denkproces waarin de
vreemdeling zich onder andere voor de vraag gesteld ziet wat het betekent om anders te zijn
en op welke wijze hij daar invulling aan wil en kan geven. Er wordt gewicht gegeven aan
het proces van ontdekking van de gerichtheid en de wijze waarop de vreemdeling heeft
verklaard daarmee om te zijn gegaan. Alles wordt in onderlinge samenhang bekeken. Er
moet rekening worden gehouden met het referentiekader van de vreemdeling
(opleidingsniveau, leeftijdsfase, cultuur, afkomst, etc.). [4]
Referentiekader en cognitieve beperking
6. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan de beperkte cognitieve vermogens van eiser.
6.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft deugdelijk gemotiveerd overwogen dat eiser wel in staat is geweest om inzicht te verschaffen in zijn eigen gedachtegang op sommige punten. De minister heeft erop mogen wijzen dat eiser zelf heeft verklaard over het verschil tussen een vriendschappelijke relatie en een liefdesrelatie. Ter zitting heeft de minister ook nog gewezen op de brief van 9 februari 2025 van de Huiskamer voor Vluchtelingen Eindhoven waarin eiser wordt beschreven als een communicatief vaardig persoon, een voorbeeld voor anderen, die situaties goed inschat en initiatief toont. Deze beschrijving ondersteunt het standpunt van de minister dat van eiser verwacht mag worden dat hij inzicht kan geven in zijn gedachtegang. Eiser heeft verder geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van zodanig ernstige cognitieve beperkingen dat hij niet goed in staat is geweest om te verklaren. De minister heeft ook niet ten onrechte geen waarde gehecht aan de brief van Jordan Sowle, [5] omdat deze geen medicus is.
Ontdekking van de seksuele gerichtheid
6.2.
Eiser stelt dat hij, ondanks zijn beperkingen, wel degelijk in staat is geweest om zijn gevoelens en emoties met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid te benoemen. Eiser stelt dat hij gevoelens had die hij is gaan ontwikkelen vanaf ongeveer zijn dertiende jaar. Door de gebeurtenissen met Francis kreeg eiser meer zekerheid over zijn eigen geaardheid. Dat eiser zijn gevoelens in eerste instantie niet heeft geassocieerd met seksuele handelingen tussen personen van hetzelfde geslacht is, gelet op de jonge leeftijd waarop zijn gevoelens zich hebben ontwikkeld, zonder meer begrijpelijk. Daarom kan eiser zich niet vinden in het standpunt van de minister dat hij niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij zijn seksuele gerichtheid heeft ontdekt.
6.3.
Deze beroepsgrond slaagt evenmin. De rechtbank oordeelt dat de minister niet ten onrechte heeft tegengeworpen dat eiser summiere verklaringen heeft afgelegd over de overgang van vriendschap naar een liefdesrelatie en wat dat met eiser deed. Eisers verklaringen dat hij schaamte voelde, dat Francis hem heeft getroost waarna het goed ging [6] , heeft de minister onvoldoende mogen vinden. Op dit punt heeft de minister meer van eiser mogen verwachten, nu hijzelf het verschil tussen een gewone relatie en een liefdesrelatie heeft benoemd en omdat in Guinee-Bissau een homoseksuele relatie niet wordt geaccepteerd.
6.4.
De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn proces van ontdekking. De minister heeft erkend dat er niet één moment is waarop iemand tot het besef komt van de geaardheid en dat dit besef geleidelijk komt. De minister stelt terecht dat eiser niet eenduidig heeft verklaard hoe hij tot dit besef is gekomen, namelijk of het één moment was of dat het geleidelijk is gegaan. De minister heeft in dat verband mogen wijzen op vaagheden in eisers verklaring. Zo stelt eiser enerzijds dat hij op zijn veertiende al twijfelde tussen jongens en meisjes [7] , terwijl hij anderzijds beschrijft dat hij later, pas na het zien van een pornografisch filmpje met [naam] , voor het eerst hoorde dat relaties tussen mannen mogelijk zijn. De minister heeft erop mogen wijzen dat eiser hiermee niet eenduidig en gedetailleerd inzichtelijk maakt hoe hij tot het besef en de ontdekking van zijn seksuele gerichtheid is gekomen.
6.5.
Eiser heeft gesteld dat de minister ten onrechte betekenis heeft toegekend aan de aanduiding van de relatie met [naam] als ‘liefdesrelatie’. Volgens eiser was dit in feite geen gelijkwaardige of oprechte relatie, maar een situatie waarin een veel oudere man seksuele toenadering zocht tot eiser, die toen heel jong was. Het is dan, zo stelt eiser, begrijpelijk dat hij voor deze oudere man gevoelens ontwikkelde, maar dat dit niet betekent dat er sprake was van een volwaardige liefdesrelatie. Eiser stelt dat de minister onvoldoende oog heeft gehad voor de context van eisers jonge leeftijd. De minister heeft ten onrechte van eiser verwacht dat hij hierover eenduidig en diepgaand kon verklaren in die zin dat hij, gelet op zijn destijds jonge leeftijd, dergelijke gevoelens kan plaatsen en onder woorden kan brengen en duiden.
6.6.
De rechtbank volgt dit betoog niet. De minister heeft deze context wel degelijk betrokken in de beoordeling en heeft kunnen concluderen dat van eiser, mede gelet op zijn jarenlange verblijf in Europa en zijn contacten met gelijkgestemden en latere relaties, verwacht mocht worden dat hij eenduidig en concreet kan verklaren over deze voor zijn relaas wezenlijke relatie. Eisers betoog dat hij op een zeer jonge leeftijd nog niet in staat was om zijn gevoelens te duiden of te begrijpen wat een liefdesrelatie inhoudt, verhoudt zich niet met de wijze waarop eiser zijn relatie met [naam] heeft beschreven. De minister heeft er terecht op gewezen dat eiser zelf tijdens de gehoren uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij een liefdesrelatie met [naam] had. Daarbij heeft hij ook de inhoud en beleving van die relatie uitvoerig beschreven door te vertellen over gedeelde gesprekken, troost, begrip en steun. Uit die verklaringen blijkt niet dat eiser de relatie als ongelijk heeft ervaren. Indien eiser deze relatie achteraf anders is gaan duiden, bijvoorbeeld als (seksueel) ongelijkwaardig of mogelijk niet vrijwillig, mocht de minister van hem verwachten dat hij dit concreet duidelijk maakt en dat hij zijn verklaringen daarover corrigeert of nuanceert. Dat heeft eiser niet gedaan. De enkele stelling dat eiser destijds jong was, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat eiser, door zijn jonge leeftijd, destijds onvoldoende besef had van wat er speelde tussen hem en [naam] . De minister heeft dan ook mogen uitgaan van wat eiser hierover heeft verklaard. Dat eiser nu achteraf zijn relatie met [naam] anders waardeert, doet niet af aan de verklaringen die hijzelf tijdens de gehoren heeft afgelegd.
6.7.
Eisers betoog dat hij op relatief jonge leeftijd is gedwongen om te trouwen en dat het huwelijk maar kort heeft geduurd, is in feite een herhaling van de zienswijze. De rechtbank volgt het standpunt van de minister dat eisers verklaringen over zijn gedachten met betrekking tot het gedwongen huwelijk, terwijl eiser stelt homoseksueel te zijn, summier zijn en dat, anders dan eiser stelt, van hem meer verwacht had mogen worden. De enkele stelling dat eiser jong was, heeft de minister ook dit verband onvoldoende mogen vinden.
6.8.
Eisers beroepsgronden slagen niet. De minister heeft niet ten onrechte overwogen dat het asielrelaas van eiser over zijn gestelde seksuele gerichtheid en de daaruit voortvloeiende problemen ongeloofwaardig is.
7. De rechtbank overweegt tot slot dat de minister in de geloofwaardig gevonden identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser terecht geen aanleiding heeft gezien om aan hem een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef, onder a en b, te verlenen.

Conclusie en gevolgen

8. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Artikel 30b, eerste lid, onder h, Vw.
3.Artikel 30b, eerste lid, onder h,Vw.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 april 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1622).
5.Team Eindhoven Family of Choice.
6.Bld. 18 nader gehoor.
7.Bld. 23 nader gehoor.