ECLI:NL:RBDHA:2025:20506

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
NL24.39189
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en afwijzing wijziging verblijfsdoel van een Turkse onderdaan na beëindiging huwelijk

Op 4 november 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak over de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres en de afwijzing van haar aanvraag om het doel van de verblijfsvergunning te wijzigen naar 'Niet-tijdelijke humanitaire gronden'. Eiseres, die in het bezit was van een verblijfsvergunning voor verblijf bij haar ex-partner, was het niet eens met de afwijzing van haar aanvraag en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden die eiseres heeft aangevoerd. De rechtbank oordeelt dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat eiseres geen rechten kan ontlenen aan artikel 6 van Besluit nr. 1/80, aangezien haar rechten ten tijde van de beslissing op bezwaar waren vervallen. Eiseres had weliswaar eerder legaal gewerkt, maar had haar werkzaamheden inmiddels gestaakt. De rechtbank concludeert dat de intrekking van de verblijfsvergunning en de afwijzing van de aanvraag in stand blijven, en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.39189

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2025 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres en de afwijzing van haar aanvraag om het doel van de verblijfsvergunning te wijzigen naar het doel ‘Niet-tijdelijke humanitaire gronden’. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister de aanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 3. Daarbij gaat de rechtbank in op de vraag of eiseres rechten kan ontlenen aan artikel 6 van Besluit nr. 1/80. Onder 6.1. gaat de rechtbank in op de vraag of de minister aan eiseres ambtshalve een verblijfsvergunning had moeten verlenen op grond van het zoekjaar. Aan het eind onder 7 staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. In het bestreden besluit van 25 september 2024 heeft de minister de aan eiseres verleende vergunning ingetrokken per 3 november 2023 en de aanvraag om het verblijfsdoel te wijzigen afgewezen.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op 16 januari 2025 een verweerschrift ingediend.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 26 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. S. Raissi als waarnemer van de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Achtergrond van het besluit
3. Eiseres is met ingang van 21 mei 2021 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘Verblijf als familie-of gezinslid bij [persoon A]’. Deze verblijfsvergunning is aan eiseres verleend met een geldigheidsduur tot 21 mei 2026.
3.1.
Op 1 november 2022 heeft de ex-partner van eiseres, de heer [persoon A], aan de minister laten weten dat de relatie met eiseres sinds 3 oktober 2022 was verbroken. In reactie daarop heeft de minister eiseres in de brief van 23 november 2022 de gelegenheid gegeven om te reageren op het voornemen haar verblijfsvergunning in te trekken.
3.2.
Op 10 maart 2023 heeft eiseres verzocht om haar verblijfsdoel te wijzigen naar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘Niet-tijdelijke humanitaire gronden’ wegens huiselijk geweld.
3.3.
Met het primaire besluit van 3 november 2023 heeft de minister de verblijfsvergunning voor verblijf bij de ex-partner met terugwerkende kracht vanaf 3 oktober 2022 ingetrokken en de aanvraag om het verblijfsdoel te wijzigen afgewezen. Aan eiseres is een terugkeerbesluit opgelegd.
Wijzigingen van de minister in besluit op bezwaar
3.4.
Met het bestreden besluit op bezwaar van 25 september 2024 heeft de minister de datum van intrekking van de vergunning bijgesteld naar 3 november 2023, de datum van het primaire besluit.
3.5.
Ook heeft de minister vastgesteld dat aan eiseres geen terugkeerbesluit opgelegd had mogen worden omdat zij ten tijde van het primaire besluit van rechtswege verblijfsrecht had op grond van artikel 6 van Besluit nr. 1/80. [1] Er bestond volgens de minister ook geen aanleiding om alsnog een terugkeerbesluit op te leggen omdat eiseres Nederland inmiddels had verlaten. Haar vertrek via Duitsland was op 28 juni 2024 geregistreerd. Voor het overige is de minister bij de intrekking en afwijzing gebleven. Het is dit besluit waartegen eiseres beroep heeft ingesteld.
Omvang van het geding
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat niet langer in geschil is dat de verblijfsvergunning voor het verblijfsdoel ‘Verblijf als familie-of gezinslid bij [persoon A]’, terecht is ingetrokken omdat eiseres en haar ex-echtgenoot niet langer gehuwd zijn. Eiseres heeft evenmin gronden gericht tegen de afwijzing van haar aanvraag om wijziging van het verblijfsdoel naar ‘Niet-tijdelijke humanitaire gronden’ wegens huiselijk geweld. Zij betoogt in beroep echter dat zij rechten kan ontlenen aan artikel 6 van Besluit nr. 1/80, dan wel dat zij recht heeft op verblijfsrecht gedurende een zoekjaar.
Kan eiseres rechten ontlenen aan artikel 6 van Besluit nr. 1/80?
5. Eiseres betoogt dat zij rechten ontleent aan artikel 6 van Besluit nr. 1/80, omdat zij meer dan een jaar legaal arbeid heeft verricht bij dezelfde werkgever. Ook blijkt uit de arbeidsovereenkomst van 10 oktober 2024 dat eiseres arbeid in loondienst verricht. Gelet op het toepassen van het meest gunstige beleid, acht eiseres het redelijk dat waarde wordt gehecht aan haar opgebouwde rechten en dat de minister aan haar een verblijfsvergunning verleent om de arbeid te kunnen voortzetten.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich terecht op het standpunt dat eiseres ten tijde van het primaire besluit van 3 november 2023 weliswaar rechten kon ontlenen aan Besluit nr. 1/80, maar dat die rechten ten tijde van de beslissing op bezwaar waren vervallen. Toen had eiseres haar werkzaamheden bij haar werkgever namelijk al gestopt. Weliswaar is zij per 10 oktober 2024 een nieuwe arbeidsovereenkomst, bij een andere werkgever, aangegaan maar ten eerste is dit dus ná het bestreden besluit en ten tweede volgt uit het tweede gedachtestreepje van het eerste lid van artikel 6 van Besluit nr. 1/80, dat een Turkse werknemer pas na drie jaar legale arbeid de mogelijkheid heeft om van werkgever te wisselen. Omdat zij binnen de periode van drie jaar een arbeidsovereenkomst is aangegaan bij een andere werkgever zijn haar rechten voortvloeiend uit artikel 6 van Besluit nr. 1/80 vervallen. Daar komt bij dat eiseres sinds 3 november 2023 niet langer beschikt over een verblijfsvergunning, zodat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat bij haar nieuwe baan sprake is van illegale arbeid. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister aan eiseres een verblijfsvergunning moeten verlenen op grond van het zoekjaar?
6. Eiseres betoogt verder dat zij onder het toepassingsbereik van het arrest van het Hof van Justitie inzake Toprak en Oguz [2] valt. Zij is in Nederland anderhalf jaar getrouwd geweest waarna de beperking waaronder haar verblijfsvergunning is verleend op 3 november 2023 is vervallen. Het Hof van Justitie heeft overwogen dat Turkse onderdanen met een beroep op de standstill-bepaling uit het Besluit nr. 1/80 behorend bij de Associatieovereenkomst EEG-Turkije, voor voortgezet verblijf in aanmerking kunnen komen op grond van het oude beleid betreffende het zoekjaar na verbreking van het huwelijk. De minister moet het meest gunstige beleid toepassen. Ter zitting voegt eiseres aan haar betoog toe dat de minister ambtshalve een verblijfsvergunning voor het zogeheten zoekjaar had moeten verlenen. Zij hoeft hier geen vergunning voor aan te vragen.
6.1.
Dit betoog slaagt niet. Op grond van de standstill-bepaling van artikel 13 van Besluit nr. 1/80, moet de minister het meest gunstige beleid toepassen. Dit betekent dan wel dat eiseres aan de voorwaarden van dat meest gunstige beleid moet voldoen. De minister heeft ter zitting toegelicht dat voor een verblijfsvergunning op grond van het zoekjaar altijd een aanvraag moest worden ingediend. Dit was geen vergunning die ambtshalve werd verleend. Eiseres heeft niet onderbouwd dat dit standpunt onjuist is. Niet in geschil is dat eiseres een dergelijke aanvraag niet heeft gedaan. Omdat eiseres na 3 november 2023 geen aanvraag voor een zoekjaar heeft ingediend en uit het Turks associatierecht evenmin volgt dat de minister een dergelijke vergunning ambtshalve aan haar moest verlenen, heeft eiseres ná 3 november 2023 ook geen legaal verblijf gehad in het kader van een zoekjaar. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de intrekking van de verblijfsvergunning en de afwijzing van de aanvraag van eiseres om het doel van haar verblijfsvergunning te wijzigen, in stand blijven. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling en de associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije.
2.HvJ 9 december 2010, ECLI:EU:C:2010:756.