In deze zaak heeft verzoekster op 20 oktober 2025 bezwaar gemaakt tegen de feitelijke handeling van verweerder, de minister van Asiel en Migratie, die aan haar een verblijfssticker heeft afgegeven met de arbeidsmarktaantekening ‘Arbeid wel toegestaan, tewerkstellingsvergunning wel vereist’. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat verweerder haar een verblijfssticker met de arbeidsmarktaantekening ‘Arbeid als zelfstandige toegestaan, arbeid in loondienst alleen toegestaan met tewerkstellingsvergunning’ zou afgeven. Verweerder heeft op 31 oktober 2025 laten weten zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek. De voorzieningenrechter heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, zonder zitting uitspraak gedaan, omdat het verzoek kennelijk gegrond was.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat, wanneer er bezwaar is gemaakt tegen een besluit, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed dat vereist. Aangezien verweerder zich niet verzet tegen de toewijzing van het verzoek, heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen. Dit houdt in dat verweerder verplicht is om aan verzoekster de gevraagde verblijfssticker af te geven, hangende het bezwaar tegen de afgegeven arbeidsmarktaantekening. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 194,- aan verzoekster en tot betaling van € 907,- aan proceskosten, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.