ECLI:NL:RBDHA:2025:20525

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
C/09/684188 / JE RK 25-761
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een voorziening voor pleegzorg

Op 17 oktober 2025 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2019, in een pleegzorgvoorziening. De kinderrechter heeft eerder op 20 juni 2025 de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd tot 1 juli 2026 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 1 november 2025. De gecertificeerde instelling, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming, heeft het verzoek ingediend om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor acht maanden, omdat er zorgen zijn over de veiligheid en stabiliteit van de minderjarige bij de pleegmoeder. Tijdens de zitting waren de moeder, pleegmoeder en hun advocaten aanwezig, evenals begeleiders van de betrokken instanties. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er positieve ontwikkelingen zijn bij de moeder, maar dat er nog veel verwarring en een loyaliteitsconflict bij de minderjarige bestaat. De kinderrechter heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 1 maart 2026, met de mogelijkheid om de situatie opnieuw te beoordelen. De kinderrechter heeft ook verzocht om een schriftelijke update van de gecertificeerde instelling voor de volgende zitting.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/684188 / JE RK 25-761
Datum uitspraak: 17 oktober 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. J.M.C. Wittens uit Den Haag,
[de pleegmoeder],
hierna te noemen: de pleegmoeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. L.T.C.M. Geurts te Den Haag.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[naam 1] ,
hierna te noemen: de begeleider van VUHP (Voorkomen Uithuisplaatsing),
[naam 2] ,
hierna te noemen: de begeleider van Pleegzorg (Jeugdformaat).

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 20 juni 2025 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 1 juli 2026 en de machtiging verlengd [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 1 november 2025, met aanhouding van het overige deel van het verzoek.
1.2.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- de beschikking van 20 juni 2025 en dc hierin benoemde stukken;
  • de brief van de gecertificeerde instelling met bijlagen van 6 oktober 2025;
  • het eindverslag van pleegzorg Jeugdformaat, verstuurd door de gecertificeerde instelling, van 10 oktober 2025;
- een brief van de advocaat van de moeder van 13 oktober 2025.
1.3.
Op 17 oktober 2025 heeft de kinderrechter de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de pleegmoeder met haar advocaat
  • [naam 3] , namens de gecertificeerde instelling;
  • de begeleider van VUHP;
- de begeleider van Pleegzorg.
1.4.
De kinderrechter heeft de begeleider van VUHP en de begeleider van Pleegzorg ter zitting aangemerkt als informanten.

2.De feiten

2.1.
De kinderrechter verwijst voor een weergave van de feiten naar de beschikking van 20 juni 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling handhaaft het verzoek om de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de resterende duur van acht maanden en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek, samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd. Ten tijde van de vorige zitting waren er grote zorgen over de structurele veiligheid van [de minderjarige] bij de pleegmoeder, in verband met de (ex-)partner van de pleegmoeder en mogelijk middelengebruik door de pleegmoeder, en over de draagkracht van de pleegmoeder. Hiernaast waren er zorgen over de naamswijziging van [de minderjarige] . De pleegmoeder en het netwerk van [de minderjarige] noemen hem bij de naam [roepnaam] . De zorgen over [de minderjarige] werden vergroot doordat de pleegzorgbegeleiding door Jeugdformaat was stopgezet. Naar aanleiding van de opdracht van de kinderrechter om duidelijkheid te krijgen over het perspectief van [de minderjarige] , heeft de gecertificeerde instelling een aanmelding gedaan voor de begeleiding van VUHP en voor een perspectiefonderzoek. De begeleiding van VUHP is op 4 juli 2025 gestart. De begeleiding van VUHP is ingezet om de huidige veiligheid bij de pleegmoeder te onderzoeken en om een mogelijke terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder te onderzoeken. De begeleiding van VUHP heeft in dit kader huisbezoeken bij zowel de moeder als bij de pleegmoeder uitgevoerd. De begeleiding van VUHP heeft de begeleide bezoeken tussen [de minderjarige] en de moeder vrijwel per direct uitgebreid, iedere drie weken komt er gemiddeld een halve dag bij. Hierdoor kan er meer zicht komen op de opvoedvaardigheden van de moeder. In de periode van betrokkenheid van de begeleiding VUHP heeft er opnieuw een incident plaatsgevonden met de (ex-)partner van de pleegmoeder. Hiernaast heeft de begeleiding van VUHP opgemerkt dat er bij [de minderjarige] signalen zijn van een loyaliteitsconflict, wat de terugplaatsing bij de moeder zou kunnen bemoeilijken. Ook heeft de begeleiding van VUHP gezien dat er door de pleegmoeder nog niet aan alle bodemeisen voor de pleegzorg wordt voldaan. De begeleiding van VUHP heeft wel aangegeven dat zolang de opbouw in de omgang tussen [de minderjarige] en de moeder de komende maanden in een stijgende lijn blijft doorgaan en daarnaast de emotionele toestemming naar [de minderjarige] voor het contact met de moeder wordt vergroot, er voor de begeleiding van VUHP nog voldoende basis is om samen te blijven werken met de pleegmoeder. Een plaatsing in een ander pleeggezin is dan nog niet noodzakelijk. Wel zijn er zorgen omdat de begeleiding van Pleegzorg heeft aangegeven vanaf 1 november 2025 te stoppen bij de pleegmoeder. Ook is het perspectiefonderzoek is nog niet gestart. Er is door Jeugdformaat geopperd dat een perspectiefonderzoek wellicht niet noodzakelijk is, omdat de begeleiding van VUHP nu actief betrokken is. De gecertificeerde instelling is van mening dat eerst kan worden gekeken wat uit het onderzoek van de begeleiding van VUHP komt. Wanneer dit onderzoek niet voldoende blijkt te zijn om het perspectief van [de minderjarige] te bepalen, kan het perspectiefonderzoek worden ingezet. De gecertificeerde instelling is verder van mening dat de uithuisplaatsing voor de duur van acht maanden moet worden verlengd, zodat in deze periode verder kan worden onderzocht waar het perspectief van [de minderjarige] ligt en wat de mogelijkheden zijn voor een thuisplaatsing van [de minderjarige] en hoe dit kan worden vormgegeven. De gecertificeerde instelling acht het hierbij wenselijk dat de begeleiding van Pleegzorg betrokken blijft zolang het onderzoek van de begeleiding van VUHP voortduurt. Hiernaast dient te worden onderzocht welke rol de pleegmoeder in het leven van [de minderjarige] kan blijven innemen, als er wordt overgegaan tot een thuisplaatsing. [de minderjarige] heeft immers lange tijd bij de pleegmoeder gewoond, is aan haar gehecht en het is in zijn belang dat zij betrokken blijft.

4.De standpunten

4.1.
Er is door en namens de moeder verweer gevoerd tegen het verzoek. De omgang met [de minderjarige] verloopt erg goed. De moeder vindt het zorgelijk dat [de minderjarige] nog steeds [roepnaam] wordt genoemd. Ook is het zorgelijk dat de pleegmoeder [de minderjarige] zijn levensverhaal nog niet heeft verteld en onvoldoende emotionele toestemming geeft om bij de moeder te zijn, omdat er veel verwarring bij hem is over de hele situatie. Hiernaast is het zeer zorgelijk dat de begeleiding van Pleegzorg heeft aangegeven de pleegmoeder niet langer begeleiden, terwijl zij tegelijkertijd hebben aangegeven dat de pleegmoeder niet voldoet aan de vereiste criteria. Een nieuwe plaatsing in een crisispleeggezin is niet in het belang van [de minderjarige] . De moeder zou het liefst zien dat [de minderjarige] bij haar wordt teruggeplaatst met aanwezigheid van ambulante hulpverlening om toezicht te houden, maar begrijpt ook dat de thuisplaatsing en het vaststellen van de rol van de pleegmoeder zorgvuldig moet plaatsvinden. De moeder verzoekt daarom het verzoek toe te wijzen voor de duur van maximaal vier maanden, met aanhouding van het overige deel van het verzoek, zodat vinger aan de pols gehouden kan worden en zodat tijdens de volgende zitting kan worden besproken welke vooruitgang heeft plaatsgevonden. De moeder heeft hierbij wel de wens dat de omgang tussen haar en [de minderjarige] in de komende periode voortvarend wordt uitgebreid.
4.2.
Er is door en namens de pleegmoeder ingestemd met het verzoek. De pleegmoeder heeft bij [de minderjarige] gemerkt dat hij de situatie verwarrend vindt. Zij heeft wel altijd eerlijk aan [de minderjarige] verteld wie zijn biologische moeder is. De pleegmoeder is van mening dat [de minderjarige] meer begeleiding moet krijgen om de situatie beter te begrijpen. Zij ziet verder soms een toename van negatief gedrag bij [de minderjarige] wanneer hij terugkomt van de omgang met de moeder. Op school gaat het niet goed [de minderjarige] . Zijn hoofd is door de situatie te vol, waardoor hij zich niet kan focussen. Het is belangrijk dat er goed wordt geluisterd naar de stem van [de minderjarige] in deze situatie. De pleegmoeder heeft verder geen contact meer met haar ex-partner, dus hier zijn geen zorgen meer over. De pleegmoeder staat niet achter het besluit van de begeleiding van Pleegzorg om de pleegmoeder niet meer te begeleiden, en vindt het verdrietig dat zij op zo’n negatieve wijze wordt afgeschilderd door hen. Zij staat achter een thuisplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder, maar dit moet wel op een zorgvuldige en op een voor [de minderjarige] passende wijze gebeuren. Het is verder belangrijk dat de pleegmoeder een aanzienlijke rol houdt in het leven van [de minderjarige] , aangezien zij lange tijd voor hem heeft gezorgd en hij aan haar is gehecht. Het onderzoek van de begeleiding van VUHP moet vanuit de vertrouwde opvoedomgeving bij de pleegmoeder plaatsvinden. Een machtiging van vier maanden zou onvoldoende tijd zijn om dit onderzoek zorgvuldig te laten plaatsvinden. De pleegmoeder vindt het verder van belang dat de hulpverlening van Youz opnieuw betrokken raakt.
4.3.
Desgevraagd heeft de begeleider van pleegzorg ter zitting naar voren gebracht dat de begeleiding van Pleegzorg de definitieve beslissing heeft genomen per 1 november 2025 te stoppen met het begeleiden van de pleegmoeder, omdat zij op dit moment slechts aan één van de zes vereiste criteria voor een pleegouder voldoet. Er is in de evaluatieperiode omtrent deze criteria ook onvoldoende vooruitgang gezien bij de pleegmoeder.
4.4.
Desgevraagd heeft de begeleider van VUHP ter zitting naar voren gebracht dat hij het advies van de gecertificeerde instelling, dat de begeleiding van Pleegzorg betrokken blijft gedurende het onderzoek van de begeleiding van VUHP, ondersteunt. De conclusie van de betrokkenheid en het onderzoek van de begeleiding van VUHP is tot nu toe dat het erg goed gaat bij de moeder wanneer [de minderjarige] bij de moeder is en dat er bij haar geen zorgen zijn over de opvoedsituatie. De moeder is open in haar communicatie, kan vertellen waar zij tegenaan loopt en vraagt om advies. Daarmee laat moeder verantwoordelijkheid zien en daadkracht. De moeder heeft behalve de zorg voor [de minderjarige] ook de zorg voor haar zoontje van anderhalf jaar. De moeder heeft laten zien dat zij in staat is om verbinding op te zoeken met de kinderen maar daarnaast ook grenzen kan aangeven bij hen beiden. De begeleiding van VUHP heeft hiernaast geconcludeerd dat er bij [de minderjarige] wel sprake is van een loyaliteitsconflict. Het is daarom ook extra belangrijk dat de pleegmoeder een rol houdt in het leven van [de minderjarige] . De begeleiding van VUHP heeft een goede samenwerking met de pleegmoeder en zij heeft positieve stappen gezet om de opvoedsituatie van [de minderjarige] veiliger te maken. Met betrekking tot de naam van [de minderjarige] is na de herfstvakantie op school gepland dat zijn naam officieel wijzigt van [roepnaam] naar [de minderjarige] . Het is verder belangrijk dat de uitbreiding van de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] in de aankomende periode wordt voortgezet, waarbij wel het tempo van [de minderjarige] leidend hoort te zijn. De begeleiding van VUHP is ten slotte in staat om het onderzoek te doen naar het perspectief van [de minderjarige] .

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1]
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Er zijn in de afgelopen periode positieve stappen gezet door de moeder in het creëren van een veilige en stabiele opvoedomgeving voor [de minderjarige] . De kinderrechter vindt het positief dat de begeleider van VUHP heeft aangegeven dat het de moeder lukt om sensitief en responsief te reageren op [de minderjarige] , dat zij kan aansluiten op zijn behoeften, en dat het haar lukt om de zorg voor haar beide kinderen te dragen. Het is op dit moment evenwel nog niet in het belang van [de minderjarige] om over te gaan tot een volledige thuisplaatsing bij de moeder. De kinderrechter overweegt dat er door alle betrokkenen nog veel verwarring wordt gezien bij [de minderjarige] over zijn situatie en dat er bij hem sprake is van een fors loyaliteitsconflict. De kinderrechter is dan ook van oordeel dat een eventuele thuisplaatsing op een zorgvuldige wijze dient plaats te vinden, waarbij het belang van [de minderjarige] door alle betrokkenen centraal dient te worden gesteld.
5.3.
De kinderrechter overweegt in dit kader allereerst dat het in het belang is van [de minderjarige] dat hij stabiliteit en duidelijkheid krijgt. Het is daarom noodzakelijk dat er zo snel mogelijk gestart wordt met het perspectiefonderzoek, al dan niet uitgevoerd door de begeleiding van VUHP. Hierbij moet worden uitgezocht waar [de minderjarige] het beste (gedeeltelijk) kan opgroeien, en hoe er invulling gegeven zal worden aan de rol van de pleegmoeder in zijn leven. Het is hierbij ook noodzakelijk dat alle betrokkenen blijven samenwerken om tot een gedegen plan te komen. Hiernaast is het van belang dat [de minderjarige] passende begeleiding krijgt om zijn situatie beter te kunnen begrijpen. Ook moet er deskundige begeleiding worden ingezet voor hoe de moeders om moeten gaan met het gebruik van de verschillende namen, zodanig dat [de minderjarige] hierin geen last heeft van de onduidelijkheid en strijd tussen de moeders hierover. Het is hierbij belangrijk dat er ook goed wordt geluisterd naar [de minderjarige] ’s behoeften en wensen hierin.
5.4.
Aangezien de kinderrechter op de hoogte gehouden wil worden van de ontwikkelingen ten aanzien van het VUHP-traject, de mogelijkheden van een thuisplaatsing, de bepaling van een passende rol voor de pleegmoeder en het vinden van passende begeleiding voor [de minderjarige] , ziet de kinderrechter aanleiding om het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing opnieuw toe te wijzen voor de duur van vier maanden en aan te houden voor het overige, zoals door de advocaat van de moeder is verzocht. Gedurende deze vier maanden is het van belang dat meer duidelijkheid ontstaat over het perspectief van [de minderjarige] .
5.5.
De kinderrechter verzoekt de gecertificeerde instelling uiterlijk twee weken voorafgaand aan de volgende zitting een schriftelijke update te versturen, met daarin de laatste stand van zaken.
5.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 1 maart 2026;
6.2.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting bij mr. M.M.C. Limbeek, gelegen voor 1 maart 2026, tegen welke zitting moet worden opgeroepen:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de pleegmoeder met haar advocaat;
  • de gecertificeerde instelling;
  • (een vertegenwoordiger van) de begeleiding van VUHP;
  • (een vertegenwoordiger van) Pleegzorg (indien betrokken);
6.3.
verzoekt de gecertificeerde instelling uiterlijk twee weken voorafgaand aan die zitting een schriftelijke update zoals hierboven genoemd aan de rechtbank en de belanghebbenden te doen toekomen;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2025 door mr. M.M.C. Limbeek, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Leeuwen als griffier, en op schrift gesteld op 5 november 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek.