3.4Bewijsoverwegingen ten aanzien van dagvaarding I
Inleiding ten aanzien van dagvaarding I
Op woensdag 5 februari 2025 werd er een schietincident gemeld op het [schoolnaam]
te Den Haag. Er was een slachtoffer met een schotwond, dit bleek [naam 1] te zijn (hierna: [naam 1] ). Op donderdag 6 februari 2025 overleed [naam 1] in het ziekenhuis aan zijn verwondingen. Door de politie werd onderzoek gedaan naar de inhoud van de telefoon van het dodelijk slachtoffer. Op basis van het eerste onderzoek bleek dat [naam 1] kennelijk in de week voor zijn overlijden als verdachte betrokken was bij het voorbereiden van een ernstig misdrijf tussen 3 en 5 februari 2025 in Rotterdam (feit 1) en een steekincident op 31 januari 2025 in Capelle aan den IJssel (feit 2). Uit nader onderzoek bleek dat [naam 1] over beide voorvallen via Snapchat contact had met de gebruiker van het account ‘ [accountnaam 1] ’. De verdachte heeft bekend de gebruiker te zijn geweest van dat account.
Dagvaarding I feit 1
Op grond van de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang beschouwd - stelt de rechtbank het navolgende vast.
Voorgenomen misdrijf
In de avond van 3 februari 2025 is [naam 1] met een zogeheten ‘driver’ genaamd [naam 2] naar Rotterdam gereden om daar voor € 2.000,- een onbekend persoon met een Glock in zijn been te schieten. Het doel was niet om die persoon te doden, maar wel om hem pijn te doen. [naam 1] en [naam 2] zijn in Rotterdam eerst naar een plek gereden waar een briefje klaarlag bij een elektriciteitskastje en zijn daarna naar een andere plek gegaan, waar zij een pistool, die in een zak zat, uit de bosjes hebben gehaald. Uiteindelijk is het plan niet doorgezet, omdat [naam 1] en [naam 2] kort daarna door de politie werden staande gehouden.
Handelen verdachte
In de dagen rondom dit voorval heeft de verdachte via zijn telefoon middels gesprekken, Snapchat, video en audioberichten veelvuldig contact gehad met zowel [naam 1] als de vermeende opdrachtgever(s) van de voorgenomen schietpartij.
Uit de verkregen informatie uit de telefoons van [naam 1] en de verdachte maakt de rechtbank op dat de verdachte onder andere bezig is geweest met het regelen van en doorgeven van informatie over het vervoer van [naam 1] .
Zo heeft de verdachte berichten gestuurd over het door hem ‘fixen en gefixt hebben’ van een chauffeur (driver) en de aanwezigheid van een ‘waggie’ op het adres [adres 2] ( [naam 1] woonde op [huisnummer] ) op de avond van de 3e november. Daarnaast heeft de verdachte op de dag van het voorval een audiogesprek met twee onbekende mannen waarin hij vraagt of ze eerder kunnen gaan zodat ze de route kunnen checken en het pistool kunnen ophalen en waarin hij zegt dat ze de buurt goed moeten kennen.
In de avond en nacht waarop de schietpartij stond gepland heeft de verdachte ook veelvuldig contact gehad met [naam 3] , de opdrachtgever van de schietpartij zoals de verdachte zelf heeft verklaard, en ene [naam 4] . Later, op 5 februari 2025, heeft de verdachte [naam 1] toegevoegd aan een groepsapp waar die [naam 3] en [naam 4] al deel van uitmaakten. [naam 4] stuurde in die groepsapp dat [naam 1] zich moet gedragen en iets moet melden in de chat, omdat hij problemen en veel hoofpijn zou veroorzaken door zijn acties. [naam 3] wilde vervolgens een fysieke ontmoeting met de verdachte. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte verantwoording moest afleggen.
Medeplegen
De vraag die de rechtbank als eerst moet beantwoorden is of de verdachte zich met zijn handelingen schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het treffen van voorbereidingshandelingen tot zware mishandeling (bestaande uit het schieten op een been) met voorbedachte rade, zoals hem onder feit 1 primair wordt verweten.
Medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen bestaat uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (bijvoorbeeld het regelen van een chauffeur of het geven van inlichtingen), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Door de verdediging is vrijspraak van feit 1 primair bepleit gelet op de geringe rol die de verdachte hierin zou hebben gehad. De verdachte heeft, zoals hij heeft verklaard, alleen berichten doorgestuurd en dit was uit stoerdoenerij.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van de verdachte het niveau van stoerdoenerij ruimschoots ontstijgt. Gelet op de actieve rol van de verdachte in de voorbereiding, te weten het regelen van de chauffeur en het geven van instructies over de voorverkenning, de intensiteit van de samenwerking met een van de uitvoerders en met de opdrachtgevers, en de in dat verband door de verdachte af te leggen verantwoording, was de bijdrage van de verdachte naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze als substantieel kan worden aangemerkt. De rechtbank acht daarmee medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
Zware mishandeling met voorbedachte raad
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat een aanmerkelijke kans dat, door als ongeoefende minderjarige met een vuurwapen op iemands been te schieten, zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht kan worden toegebracht. De rechtbank acht dit onderdeel dan ook bewezen.
De volgende vraag is of het bestanddeel 'voorbedachte raad' bewezen kan worden verklaard. Hiertoe moet komen vast te staan, dat de verdachte en zijn mededaders zich gedurende enige tijd hebben kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en zij niet hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de verdachte en zijn mededaders het vooropgezette plan hadden iemand in zijn been te (laten) schieten. Hieruit blijkt dat zij vóór de uitvoering van de voorbereidingshandelingen hebben nagedacht over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap hebben gegeven. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte en zijn mededaders zouden hebben gehandeld is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte en zijn mededaders met voorbedachte raad hebben gehandeld.
Conclusie
Met het bovenstaande is de rechtbank is van oordeel dat het bij dagvaarding 1 onder 1 (primair) tenlastegelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
Dagvaarding I feit 2
Op grond van de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang beschouwd - stelt de rechtbank het navolgende vast.
Het gepoogde steekincident
Op 31 januari 2025 stond het beoogde slachtoffer [slachtoffer] buiten bij de deur van zijn woning aan de [adres 3] in Capelle aan den IJssel een sigaretje te roken, toen hij ineens iemand met een bivakmuts en in het zwart gekleed aan zag komen rennen, naar later blijkt [naam 1] . [naam 1] hield een groot mes vast, waarmee hij een stekende beweging heeft gemaakt richting de linkerzijde van de buik van die [slachtoffer] .
[naam 1] stuurde vervolgens in een chat waar de verdachte deel van uit maakte een video met een bebloed sikkelvormig mes. Het slachtoffer bleek geen verwondingen te hebben en had ook geen beschadigde kleding.
Betrokkenheid van de verdachte
Uit een groepschat in de telefoon van [naam 1] , waaraan naast door [naam 1] werd deelgenomen door de verdachte, en door een gebruiker met accountnaam ‘ [accountnaam 2] ’ verstrekt de verdachte op 30 januari 2025, tot kort voorafgaand aan het steekincident, aan [naam 1] informatie per telefoon. Zo stuurt de verdachte een groot aantal berichten over het door hem geregelde vervoer (me driver is om 23:50 uur op locatie, ga vast buiten staan, hij is er binnen 3 minuten), over het signalement en het adres van het slachtoffer, [adres 3] in Capelle aan den IJssel.
Ook geeft de verdachte in dezelfde chat aan [naam 1] de opdracht om een mes mee te nemen van huis en geeft hijen aanwijzingen hoe het slachtoffer achter te laten en waarmee hij dit moet doen (“slice gw, ja man gw echt steken man bro. In been gw. [accountnaam 2] voegt hieraan toe dat [naam 1] “beetje voor zijn knie moet gaan, want je hebt een slagader in het dijbeen” en “Probeer dus zijn knie of niet met te veel kracht. Maar wel zo dat hij met schade achterblijft.”
Verder blijkt uit die chat dat de verdachte door [naam 1] op de hoogte gehouden wil worden van het verdere verloop. Zo vraagt de verdachte [naam 1] rond 01:51 uur (het is dan inmiddels 31 januari 2025) of hij het doelwit ziet.
Tevens wil de verdachte beschikken over bewijs. Zo instrueert hij [naam 1] om video’s en foto’s te sturen. Dit doet [naam 1] vervolgens met een korte video van een actie en een korte video van een bebloed mes.
Bovenstaande wordt bevestigd door de berichten in de telefoon van de verdachte zelf. Hierin zijn diverse afbeeldingen aangetroffen die zien op het steekincident aan de [adres 3] in Capelle aan den IJssel, namelijk een Google Maps afbeelding van het adres en de woning van het beoogde slachtoffer, video’s van de parkeerplaats in de buurt van [adres 3] , afbeeldingen van chatgesprekken waarin wordt gesproken over het steken en een afbeelding van een zoekopdracht naar “steekpartij capelle”. Ook heeft de verdachte blijkens de informatie uit zijn telefoon die nacht veelvuldig contact gehad met [naam 1] .
Medeplegen
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat met bovenbeschreven handelingen de verdachte zodanig nauw en bewust met [naam 1] en anderen heeft samengewerkt dat sprake is van medeplegen. De rol van de verdachte heeft zich niet beperkt tot het (door)sturen van berichten, maar bestond uit het regelen van vervoer voor [naam 1] en het geven van informatie, opdrachten en aanwijzingen aan [naam 1] over de uitvoering van de steekpartij.
De rechtbank acht dan ook medeplegen bewezen.
Geen poging tot moord of doodslag
Van het steekincident is, zoals hierboven is vastgesteld, alleen bekend dat door iemand die aan kwam rennen is geprobeerd het slachtoffer met een mes te steken in de richting van de linkerzijde van zijn buik. [naam 1] zelf zegt hard met het mes te hebben gezwaaid en denkt hem te hebben geraakt. [naam 1] heeft hem echter kennelijk niet (hard) geraakt, aangezien bij het slachtoffer door de politie geen lichamelijk letsel dan wel schade aan zijn kleding is geconstateerd. Bij gebrek aan verdere informatie is niet vast te stellen vanaf welke afstand, hoe en met welke intensiteit [naam 1] heeft geprobeerd het slachtoffer te steken.
Uit de berichten van de verdachte, [naam 1] en de persoon achter het account [accountnaam 2] , waarin [naam 1] wordt geïnstrueerd om de verdachte in zijn been te slicen dan wel - ter voorkoming van een slagaderlijke bloeding - in zijn knie en niet te diep, leidt de rechtbank af dat het niet de bedoeling was om het slachtoffer te doden, maar wel om hem te verwonden.
Bovenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten het (voorwaardelijk) opzet hadden om het slachtoffer te vermoorden dan wel te doden. De rechtbank is dus, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat ook geen sprake was van een poging tot doodslag.
De rechtbank zal de verdachte dan ook van deze onderdelen (impliciet subsidiair
)van het ten laste gelegde vrijspreken.
Poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad
De rechtbank is - anders dan door de raadsvrouw bepleit - van oordeel dat bewezen kan worden dat de verdachte en zijn medeverdachten het (voorwaardelijk) opzet hadden om de verdachte zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Zoals hiervoor is overwogen was het de bedoeling om het slachtoffer in de avond/nacht met een mes in de knie te verwonden en is de medeverdachte met dit doel naar het slachtoffer toe gegaan. In de uitvoering van dit geweldsfeit is het echter kennelijk anders gelopen en heeft de medeverdachte geprobeerd het slachtoffer in de buik te steken. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat een aanmerkelijke kans dat, door met een sikkelvormig mes in de richting van de buik van een persoon te steken, zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht kan worden toegebracht. Dit geldt te meer wanneer dit, zoals in onderhavig geval, al rennend en met een zwaaiende beweging geschiedt.
De kans dat de steekpartij anders is gelopen dan gepland is door de verdachte en zijn mededaders naar het oordeel van de rechtbank bewust op de koop toe genomen, omdat bij hen de redelijke verwachting kon bestaan dat er sprake zou zijn van een dynamische situatie waarbij zowel de uitvoerder ( [naam 1] ) als het beoogde slachtoffer niet stil zouden staan.
De rechtbank is ook ten aanzien van dit feit van oordeel dat sprake is geweest van voorbedachte raad.
Uit voormelde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de verdachte en zijn mededaders het vooropgezette plan hadden om het slachtoffer in zijn been te steken. Hieruit blijkt dat de verdachte en zijn mededaders vóór de uitvoering van de voorbereidingshandelingen hebben nagedacht over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap hebben gegeven. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte en zijn mededaders zouden hebben gehandeld is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.
Conclusie dagvaarding I feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte met zijn medeverdachten met voorbedachte raad geprobeerd hebben om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, zoals de verdachte bij dagvaarding I onder 2 (primair) is ten laste gelegd.
Inzake dagvaarding II feiten 1 en 2
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen volstaan, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft deze feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1700-2024280705, van de politie eenheid Rotterdam, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 155).
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 23 oktober 2025;
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 25 augustus 2025 (p. 6-7);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 25 augustus 2025 (p. 120-122).