ECLI:NL:RBDHA:2025:20683

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
NL25.41564 en NL25.41565
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser wegens gebrek aan geloofwaardigheid en reëel risico op schade bij terugkeer

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser heeft op 26 juni 2025 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze is op 22 augustus 2025 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft op 15 oktober 2025, met instemming van beide partijen, besloten het onderzoek zonder zitting af te ronden. Eiser heeft verklaard dat hij Algerije heeft verlaten vanwege pijn aan zijn arm en dat hij vreest voor eerwraak en discriminatie in zijn thuisland. De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije of Libië een reëel risico loopt op ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag als kennelijk ongegrond terecht is, omdat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims en zijn identiteit niet geloofwaardig is. De rechtbank wijst ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding is voor een dergelijke maatregel. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.41564 (beroep) en NL25.41565 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. J.W.F. Menick),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Erdal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter zijn verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1.
Eiser heeft op 26 juni 2025 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 22 augustus 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.2.
Op 15 oktober 2025 heeft de rechtbank, met instemming van de partijen, het onderzoek gesloten zonder dat een zitting plaatsvindt.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. Bij brief van 15 oktober 2025 heeft de gemachtigde van eiser verzocht om de zitting achterwege te laten en de zaken inhoudelijk op de stukken af te doen. Bij brief van 15 oktober 2025 heeft verweerder hiermee ingestemd. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank besloten een zitting achterwege te laten. [1]
Waar gaat deze zaak over?
Asielrelaas
3. Eiser heeft verklaard dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en is geboren op [geboortedatum] 1996. Eiser heeft ook verklaard dat hij Algerije heeft verlaten, omdat hij pijn had aan zijn arm.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas bevat volgens verweerder het volgende asielmotief:
1. eisers identiteit, nationaliteit en herkomst.
4.1.
Verweerder vindt eisers identiteit niet geloofwaardig, omdat eiser onvoldoende documenten heeft gegeven en daar geen goede verklaring voor heeft. Ook vormen zijn verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel, omdat hij meerdere aliassen heeft opgegeven. Ook beschouwt verweerder eiser in grote lijnen niet als geloofwaardig. [2] Verweerder vindt eisers nationaliteit en herkomst wel geloofwaardig. Verweerder vindt verder dat eiser geen gegronde vrees voor vervolging heeft en geen reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. [3] Verweerder heeft een terugkeerbesluit opgelegd waarin staat dat eiser onmiddellijk moet terugkeren naar Algerije of Libië. Ook heeft verweerder een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. De aanvraag is bovendien als kennelijk ongegrond afgewezen, omdat eiser alleen aangelegenheden heeft aangevoerd die niet relevant zijn en hij zijn identiteits- of reisdocument heeft vernietigd of weggemaakt. [4]
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Allereerst voert eiser aan dat er sprake is van een combinatie van factoren die maken dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM bij een gedwongen uitzetting naar Algerije of Libië. Zo kan hij in beide landen geen adequate medische zorg krijgen en vreest hij in Algerije voor eerwraak en discriminatie omdat hij Amazigh is. Eiser benadrukt in de beroepsgronden dat hij tijd nodig heeft om documenten aan te leveren ter ondersteuning van zijn asielaanvraag. Daarnaast vindt eiser dat verweerder geen terugkeerbesluit en inreisverbod mocht opleggen, omdat Algerije en Libië geen veilige landen van herkomst zijn. Ook is eiser van mening dat zijn asielaanvraag integraal en ex-nunc moet worden beoordeeld. Tot slot is eiser het er niet mee eens dat zijn aanvraag is afgewezen als kennelijk ongegrond, nu hij heeft verklaard dat zijn werkelijke naam [naam] is.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank beoordeelt of verweerder eisers asielaanvraag kon afwijzen als kennelijk ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Mocht verweerder vinden dat eiser bij terugkeer geen reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM?
7. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij een terugkeer naar Algerije of Libië een reëel risico loopt op ernstige schade. Daarbij mocht verweerder betrekken dat hetgeen eiser heeft aangevoerd tijdens het nader gehoor geen raakvlakken heeft met artikel 3 van het EVRM. Eiser voert in de beroepsgronden aan dat hij in beide landen geen adequate zorg kan krijgen. Ook voert hij aan dat hij in Algerije vreest voor eerwraak en discriminatie. Eiser heeft dit niet eerder verklaard, terwijl hij tijdens het nader gehoor is bevraagd over zijn huwelijk en etniciteit. Daarnaast is expliciet aan eiser gevraagd of er, naast de medische redenen, nog andere redenen zijn voor zijn vertrek uit Algerije. Eiser antwoordt hier ontkennend op. Desgevraagd geeft hij ook aan dat er niets met hem zal gebeuren als hij terugkeert naar Algerije. [5] Het had volgens de rechtbank op de weg van eiser gelegen om zijn vrees voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM tijdens het gehoor, de correcties en aanvullingen of de zienswijze kenbaar te maken. Dat eiser dit niet heeft gedaan, komt voor eigen rekening. Daar komt bij dat eiser zijn stelling niet heeft geconcretiseerd. Eisers betoog dat hij tijd nodig heeft om documenten aan te leveren die zijn asielaanvraag ondersteunen, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser is er tijdens het nader gehoor meerdere malen op gewezen dat het belangrijk is dat hij zo spoedig mogelijk documenten overlegt ter onderbouwing van zijn asielaanvraag. [6] Niet is gebleken dat eiser inspanningen heeft verricht om aan dergelijke documenten te komen. Bovendien legt eiser niet uit welke documenten hij precies wil overleggen ter ondersteuning van zijn asielaanvraag en waarom het hem nog niet is gelukt om deze te overleggen.
Mocht verweerder eisers aanvraag afwijzen als kennelijk ongegrond?
8. Eisers betoog dat verweerder de asielaanvraag niet mocht afwijzen als kennelijk ongegrond, slaagt niet. Een asielaanvraag kan onder meer worden afgewezen als kennelijk ongegrond als de vreemdeling alleen aangelegenheden aan de orde heeft gesteld die niet ter zake doen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor een asielvergunning en als de vreemdeling waarschijnlijk, te kwader trouw, een identiteits- of reisdocument heeft vernietigd of zich daarvan heeft ontdaan. Nu verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser enkel een asielaanvraag heeft ingediend vanwege medische omstandigheden en eiser zijn paspoort bewust heeft vernietigd of weggemaakt, heeft hij eisers aanvraag kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond. Dat eiser heeft verklaard dat zijn werkelijke naam [naam] is, doet hier niet aan af.
Mocht verweerder een terugkeerbesluit en inreisverbod opleggen?
9. Eisers betoog dat verweerder hem geen terugkeerbesluit en inreisverbod mocht opleggen, slaagt niet. Zoals hiervoor is overwogen, mocht verweerder eisers asielaanvraag afwijzen als kennelijk ongegrond. Verweerder was daarom bevoegd om eiser een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn op te leggen [7] en gehouden om een inreisverbod uit te vaardigen. [8] In eisers stelling dat Egypte en Libië niet op de lijst van veilige landen van herkomst staan, hoeft verweerder geen aanleiding te zien om af te zien van het opleggen van een terugkeerbesluit en inreisverbod.

Conclusie en gevolgen

10. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de aanvraag van eiser terecht kennelijk ongegrond heeft verklaard. Het beroep is ongegrond.
11. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
12. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.H. van der Velden, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 31, zesde lid, onder b, c en e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Artikel 30b, eerste lid, onder a en d, Vw.
5.Nader gehoor van 10 juli 2025, p. 8 en 9.
6.Nader gehoor van 10 juli 2025, p. 2, 5, 7 en 8.
7.Artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, Vw.
8.Artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, Vw.