ECLI:NL:RBDHA:2025:20708

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
NL25.24976 en NL25.24979
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier op medische gronden en belangenafweging artikel 8 EVRM

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘humanitair niet-tijdelijk’. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, omdat eiser niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking komt voor vrijstelling hiervan op medische gronden. Eiser heeft zijn aanvraag ingediend op 31 oktober 2023, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet heeft aangetoond dat hij vanwege zijn gezondheidstoestand niet kan reizen. De rechtbank heeft de zaak op 28 augustus 2025 behandeld, waarbij eiser niet ter zitting verscheen, maar wel vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde en tolken. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met het privéleven van eiser, zoals beschermd door artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat hij niet kan reizen en dat er een medische noodsituatie zal ontstaan bij het uitblijven van behandeling. De rechtbank oordeelt dat de belangen van de Nederlandse overheid zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van eiser. Het beroep wordt ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.24976 en NL25.24979
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Alam-Khan),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 17 januari 2024 (het primaire besluit) afgewezen. Met het bestreden besluit van 28 mei 2025 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. P. Frimpong als waarnemer van gemachtigde, vergezeld door mr. E.S.O. Adomako en A. Hairan als tolk. Verweerder is met bericht vooraf bericht niet ter zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1958 en heeft de Pakistaanse nationaliteit. Op 31 oktober 2023 heeft eiser een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘humanitair niet-tijdelijk’.
4. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat eiser niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiser komt niet in aanmerking voor vrijstelling hiervan op medische gronden, omdat hij volgens verweerder niet heeft aangetoond dat hij vanwege zijn gezondheidstoestand niet kan reizen. Ook heeft eiser niet aangetoond dat er, bij het uitblijven van behandeling, binnen drie tot zes maanden een medische noodsituatie zal ontstaan. [1] Daarbij is de afwijzing van de aanvraag volgens verweerder niet in strijd met het privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [2] .

Wat vindt eiser in beroep?

5. Het bestreden besluit is volgens eiser op onjuiste gronden en op onjuiste wijze tot stand gekomen. Hij stelt dat hij als ongedocumenteerde in Nederland geen aanspraak maakt op (intensieve) medische behandelingen. Ook heeft eiser onvoldoende middelen om de kosten van een medische behandeling te betalen. Daarom is het bijna onmogelijk om medische stukken te overleggen voor een BMA advies. Daarbij heeft verweerder er niet van mogen uitgaan dat de nodige medische behandeling in het land van herkomst in principe beschikbaar is. Eiser is van mening dat het niet aan hem is om aan te tonen of medische behandeling wel of niet in het land van herkomst mogelijk is, dan wel aan te tonen dat hij vanwege zijn gezondheidstoestand niet kan reizen. Bovendien is zijn medische situatie enkel aangehaald ter onderbouwing van zijn aanvraag op humanitaire gronden. Het betreft geen aanvraag op medische gronden in de zin van artikel 64 van de Vw. [3] Daarnaast heeft eiser in Nederland privéleven opgebouwd in de zin van artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft vanaf zijn geboorte 28 jaar in Pakistan verbleven en is sinds 1987 onafgebroken in Nederland geweest. Eiser heeft door zijn langdurige verblijf in Nederland meer sociale en economische binding met Nederland dan met zijn land van herkomst. Eiser heeft in 1987 drie maanden een betaalde baan gehad in Nederland. Verweerder heeft het werkverleden van eiser onvoldoende in de beoordeling betrokken. Eiser verwijst ook naar de EHRM [4] uitspraken in de zaken Üner [5] en Boultif [6] . Volgens eiser blijkt hieruit dat na lang verblijf in Nederland een hogere uitzettingsdrempel geldt, namelijk dat sprake moet zijn van zeer ernstige redenen om uitzetting te rechtvaardigen. Ook moet eiser vrijgesteld worden van het mvv-vereiste, omdat hij langdurig in Nederland verblijft. Over het paspoortvereiste stelt eiser dat hij niet over de vereiste documenten uit Pakistan beschikt om een Pakistaans paspoort aan te vragen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt dus geen gelijk. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Vrijstelling mvv-vereiste op medische gronden
7. Niet in geschil is dat eiser niet beschikt over een geldige mvv. Ter zitting is gebleken dat eiser op dit moment geen medische behandeling ondergaat. Eiser heeft ter zitting gesteld alleen nog rugklachten te hebben door een hernia.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser op goede gronden niet vrijgesteld van het mvv-vereiste op medische gronden. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij vanwege zijn gezondheidstoestand niet kan reizen en dat bij het uitblijven van behandeling binnen drie tot zes maanden een medische noodsituatie zal ontstaan. Zoals verweerder terecht stelt is het aan eiser om aan te tonen dat medische behandeling noodzakelijk is en niet beschikbaar is in zijn land van herkomst. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat eiser niet de benodigde documenten heeft overgelegd, waardoor verweerder geen advies aan het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft kunnen vragen.
7.2.
De rechtbank stelt hiertoe vast dat verweerder in de herstelverzuimbrief van 14 november 2023 uitgebreid uiteen heeft gezet welke documenten benodigd zijn als eiser een beroep wil doen op medische omstandigheden, waaronder een Toestemmingsverklaring medische gegevens en bewijsmiddelen medische omstandigheden. Eiser heeft vervolgens een rapportage van december 2023, een (verwijzings-)brief van de huisarts van 14 september 2023 en een rapport van het Haaglanden Medisch Centrum van 5 september 2023 overgelegd. Verweerder heeft er in het primaire besluit al op gewezen dat eiser niet de benodigde documenten heeft overgelegd, waardoor hij voor de beoordeling van de medische situatie van eiser geen advies van het BMA kon vragen. Uit de door eiser overgelegde documenten valt weliswaar op te maken dat eiser de diagnose creatinekinase (CK) en urinezuur heeft, maar de documenten geven volgens verweerder niet aan of er een medische noodsituatie kan ontstaan. In het bestreden besluit van 28 mei 2025 heeft verweerder hier opnieuw op gewezen. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat hij niet heeft begrepen op welke documenten verweerder doelde. De rechtbank kan dit gelet op voormelde herstelverzuimbrief en het primaire besluit niet volgen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om deze zaak aan te houden, zoals eiser ter zitting heeft verzocht, zodat eiser alsnog de benodigde medische gegevens kan overleggen.
7.3.
De rechtbank volgt eiser verder niet in het betoog dat hij niet in Nederland behandeld kan worden vanwege zijn ongedocumenteerde status. Uit de verwijzingsbrief van de huisarts van 14 september 2023 blijkt niet dat eiser in het geheel geen behandeling kan krijgen. In deze brief, waarbij eiser wordt verwezen naar de Poli Interne, staat enkel dat verwijzing via het Zorgdomein niet mogelijk is. Dat betekent in dit geval enkel dat de verwijzing op een andere wijze heeft plaatsgevonden en niet dat verwijzing in zijn geheel niet mogelijk is. Bovendien staat er in de brief van het Wereldhuis over de ‘Regeling Onverzekerbare Vreemdelingen van het CAK [7] ’, die in bezwaar is overgelegd, dat eiser zich als ongedocumenteerde weliswaar niet voor zorgkosten kan verzekeren, maar dat zorgverleners via de regeling ‘onverzekerbare vreemdelingen’ bij het CAK een bijdrage kunnen aanvragen voor oninbare kosten van medische noodzakelijke zorg.
8. Dat eiser geen aanvraag op medische gronden heeft gedaan en zijn medische situatie alleen heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn aanvraag op humanitaire gronden – wat hiervan ook zij – neemt niet weg dat verweerder bij de afwijzing van deze verblijfsvergunning ambtshalve beoordeelt of eiser eventueel in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor medische behandeling. Eiser heeft deze ambtshalve toets verder niet bestreden.
Vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM
9. Niet in geschil is dat eiser hier privéleven heeft in de zin van artikel 8 van het EVRM. Het gaat hier om de vraag of verweerder de belangenafweging in het nadeel van eiser heeft kunnen laten uitvallen.
9.1.
Uit vaste rechtspraak blijkt dat verweerder bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van het privéleven een ‘fair balance’ moet vinden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. [8] Daarbij moet hij alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar betrekken. Dit brengt met zich dat de toetsing door de bestuursrechter enigszins terughoudend moet zijn.
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle betrokken belangen bij de beoordeling heeft betrokken. Verweerder heeft erop mogen wijzen dat het aan eiser is om aan te tonen dat hij daadwerkelijk sinds 1986 in Nederland verblijft én eerder dan 29 november 1999, de datum waarop hij volgens verweerder zijn eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier heeft ingediend, een asielaanvraag heeft ingediend. Dit heeft eiser niet aangetoond. Verweerder heeft er verder terecht op gewezen dat enkel langdurig verblijf in Nederland niet direct maakt dat de belangenafweging in het voordeel van eiser moet uitvallen. Verweerder stelt niet ten onrechte dat de keuze van eiser om privéleven in Nederland uit te oefenen, ondanks dat hij geen verblijfsvergunning heeft, voor eigen rekening en risico van eiser komt. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat eiser niet heeft aangetoond dat hij drie maanden in Nederland heeft gewerkt en dat hij ook niet heeft aangetoond dat hij toen over een geldige verblijfstitel beschikte die hem toestond arbeid te verrichten. Verweerder heeft zich verder op het standpunt kunnen stellen dat eiser voldoende banden heeft met Pakistan om zich daar staande te kunnen houden, omdat hij zijn vormende jaren daar heeft doorgebracht en de taal spreekt. De stelling van eiser dat hij vrienden en kennissen heeft in Nederland en ook vrijwilligerswerk verricht, maakt dit niet anders. Met betrekking tot de verwijzing van eiser naar de uitspraken Üner [9] en Boultif [10] , heeft verweerder er op kunnen wijzen dat in beide zaken sprake was van rechtmatig verblijf in het gastland, terwijl eiser nooit rechtmatig verblijf heeft gehad, wat betekent dat hij een andere uitgangspositie heeft bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM.
9.3.
Alles bij elkaar in samenhang bezien heeft verweerder niet ten onrechte kunnen concluderen dat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan eisers persoonlijk belang op privéleven in Nederland.
Paspoortvereiste
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het de eigen verantwoordelijkheid is van eiser om een geldig paspoort te overleggen. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat eiser niet heeft aangetoond dat hij vanwege de Pakistaanse autoriteiten niet aan een paspoort kan komen. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij bij de ambassade is geweest en dat de IND tegen hem heeft gezegd dat ze bewijs daarvan nodig hebben. Eiser heeft hiervan echter geen bewijs overgelegd.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
12. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan op het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [11] .
13. Eiser krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L.W.H. Schippers, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de paragrafen B1/4.1 en A3/7.1.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
5.Uitspraak van het EHRM van 18 oktober 2006, ECLI:CE:ECHR:2006:1018JUD004641099 (Üner tegen Nederland).
6.Uitspraak van het EHRM van 2 augustus 2001, ECLI:CE:ECHR:2001:0802JUD005427300 (Boultif tegen Zwitserland).
7.Centraal Administratiekantoor.
8.Onder meer de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2516.
9.Uitspraak van het EHRM van 18 oktober 2006, ECLI:CE:ECHR:2006:1018JUD004641099 (Üner tegen Nederland).
10.Uitspraak van het EHRM van 2 augustus 2001, ECLI:CE:ECHR:2001:0802JUD005427300 (Boultif tegen Zwitserland).
11.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.