In deze zaak vordert eiser, [partij A], de verwijdering van een balkon dat zich boven zijn binnenplaats bevindt en eigendom is van gedaagde, [partij B]. De rechtbank heeft op 29 oktober 2025 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin [partij A] zijn vordering heeft onderbouwd met argumenten over het exclusieve gebruiksrecht van de binnenplaats. [partij B] heeft zich verweerd door te stellen dat er een erfdienstbaarheid is ontstaan door verjaring, dat [partij A] misbruik maakt van zijn bevoegdheid en dat er sprake is van rechtsverwerking. De rechtbank heeft deze verweren echter verworpen. De rechtbank oordeelt dat het balkon een inbreuk vormt op het exclusieve gebruiksrecht van [partij A] en dat er geen erfdienstbaarheid is ontstaan. De rechtbank legt uit dat de toestemming voor het balkon in 1988 niet kan worden opgevat als een erfdienstbaarheid, maar als een persoonlijk recht. De rechtbank heeft de vordering van [partij A] toegewezen en [partij B] veroordeeld tot verwijdering van het balkon, met een dwangsom van € 500,- per dag bij niet-naleving, tot een maximum van € 35.000,-. Tevens is [partij B] veroordeeld in de proceskosten van [partij A]. In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van [partij B] afgewezen, waaronder de vordering tot verklaring voor recht van een erfdienstbaarheid en de vordering tot betaling van verkoopschade.