ECLI:NL:RBDHA:2025:20781

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
C/09/669913 / FA RK 24-5289
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezag en omgangsregeling met betrekking tot minderjarige na erkenning door de vader

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 oktober 2025 een beschikking gegeven in een geschil tussen de vader en de moeder van de minderjarige [minderjarige]. De vader heeft verzocht om vervangende toestemming voor de erkenning van [minderjarige] en om gezamenlijk gezag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erkenning van [minderjarige] door de vader op 28 augustus 2024 heeft plaatsgevonden, waardoor het gezamenlijk gezag van rechtswege is ontstaan. De rechtbank heeft het verzoek van de vader om vervangende toestemming afgewezen, omdat de erkenning al had plaatsgevonden. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vader om een omgangsregeling afgewezen, omdat de moeder ernstige zorgen heeft over de veiligheid van [minderjarige] bij de vader. De rechtbank heeft besloten dat er voorlopig begeleid contact zal zijn tussen de vader en [minderjarige], onder regie van Veilig Thuis. De Raad voor de Kinderbescherming is verzocht om een onderzoek te verrichten naar de situatie van [minderjarige] en de omgangsregeling. De behandeling van de zaak is pro forma aangehouden tot 1 augustus 2026, waarbij de Raad zijn rapport moet indienen. De bijzondere curator is ontslagen van zijn taken in deze procedure.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 24-5289
Zaaknummer: C/09/669913
Datum beschikking: 20 oktober 2025

Gezag en omgang

Beschikking op het op 17 juli 2024 ingekomen verzoek van:

[de vader] ,

verzoeker, hierna te noemen: de vader,
wonend op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A.C. van ’t Hek te Dordrecht.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[de moeder] ,

de moeder,
wonend op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. W.J. Vroegindeweij te Katwijk,
en

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2023 te [geboorteplaats] ,

de minderjarige, hierna te noemen [minderjarige] ,
in rechte vertegenwoordigd door mr. E.G.S.N. Asselbergs, advocaat te ’s-Gravenhage,
in de hoedanigheid van bijzondere curator.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift;
  • het verslag van de bijzondere curator van 29 oktober 2024;
- het F9-bericht van 25 november 2024, met bijlage, van de vader;
- het F9-bericht van 6 december 2024 van Kwadraad, van de moeder;
- het bericht van 17 december 2024 van de vader;
- het F9-bericht van 22 september, met bijlagen, van de moeder;
Op 22 september 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • [naam] namens de Raad voor de kinderbescherming (de Raad)

Feiten

- De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
- Uit de relatie van partijen is [minderjarige] geboren.
- De vader heeft de Turkse nationaliteit. De moeder heeft de Marokkaanse nationaliteit. [minderjarige] heeft zowel de Turkse nationaliteit als de Marokkaanse nationaliteit.
- Bij akte van 28 augustus 2024 heeft de vader [minderjarige] erkend. Op de erkenning is Turks recht toegepast.
- Bij beschikking van 4 oktober 2024 heeft de voorlopige voorzieningenrechter in deze rechtbank het verzoek van de vader tot het treffen van een voorlopige omgangsregeling afgewezen, vanwege een gebrek aan belang, aangezien de ouders kennelijk zelf een regeling hadden getroffen.
- Bij beschikking van 26 maart 2025 in de procedure met zaaknummer C/09/679386 FA RK 25-658 heeft de rechter partijen doorverwezen naar Jeugdteams [regio 1] voor deelname aan het traject Ouderschapsbemiddeling en voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie en is bepaald dat [minderjarige] voorlopig zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben en voorlopig contact heeft met de vader elke vrijdag van 13.00 uur tot 15.00 uur in [naam winkelcentrum] of op een in onderling overleg afgesproken locatie, waarbij de moeder [minderjarige] brengt en ophaalt. Iedere verdere beslissing over de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is aangehouden tot 1 juni 2026 pro forma.

Verzoek en verweer

De vader verzoekt:
  • de toestemming van de moeder door de toestemming van de rechtbank te vervangen, zodat de vader kan overgaan tot erkenning van [minderjarige] als zijn kind;
  • dat de vader en de moeder gezamenlijk worden belast met het gezag over [minderjarige] ;
  • een opbouwende omgangsregeling vast te stellen tussen de vader en [minderjarige] waarbij [minderjarige] uiteindelijk bij de vader verblijft:
  • een informatie- en consultatieregeling vast te stellen waarbij de moeder verplicht is de vader tot het moment dat [minderjarige] meerderjarig is, maandelijks te informeren over de persoon en het vermogen van [minderjarige] , althans een regeling te treffen die de rechtbank juist acht;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Erkenning
Aan de rechtbank ligt voor het verzoek van de vader om vervangende toestemming om [minderjarige] te erkennen. Uit de akte van erkenning van 28 augustus 2024 blijkt echter dat de erkenning inmiddels heeft plaatsgevonden. De vader heeft daarom niet langer een belang bij zijn verzoek, zodat de rechtbank dit zal afwijzen.
Gezag
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht om te beslissen op het verzoek van de vader.
Uit artikel 16 lid 1 van het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijk recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, Trb. 1997, 299 (HKBV 1996) volgt dat het van rechtswege ontstaan van ouderlijke verantwoordelijkheid, zonder tussenkomst van een rechterlijke of administratieve autoriteit wordt beheerst door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. [minderjarige] is geboren in Nederland en heeft zijn gewone verblijfplaats in Nederland. Het gezag met betrekking tot [minderjarige] wordt daarom niet door Turks recht, maar door Nederlands recht bepaald.
Inhoudelijke beoordeling
Tussen partijen is in geschil of het gezamenlijk gezag al dan niet van rechtswege is ontstaan door de erkenning. De vader stelt dat dit het geval is, omdat op de akte van erkenning een ‘-’ streepje staat opgenomen bij het gezag. De vader verwijst naar Staatsblad 2022/493, waarin is opgenomen dat ingeval de erkenning plaatsvindt na 1 januari 2023, deze erkenning van rechtswege de gezamenlijke uitoefening van het gezag door de moeder en de erkenner tot gevolg heeft, tenzij uit de akte van erkenning blijkt dat de moeder en de erkenner hebben verklaard dat de moeder het eenhoofdig gezag uitoefent of dat de rechtbank vervangende toestemming heeft verleend voor de erkenning. Op de akte van erkenning zijn deze uitzonderingen niet opgenomen. Dit betekent dat de vader door [minderjarige] te erkennen ook het gezag over hem heeft verkregen. Dit is volgens de vader ook besproken met de ambtenaar van de burgerlijke stand.
De moeder betwist dat door de erkenning van de vader het gezamenlijk gezag is ontstaan. Dit is volgens haar ook niet met de ambtenaar van de burgerlijke stand is besproken. Zij is ervan uitgegaan dat zij, ook na erkenning van [minderjarige] door de vader, het eenhoofdig gezag over [minderjarige] zou behouden. Het ‘-’ streepje op de akte van erkenning moet dan ook op die wijze geïnterpreteerd worden.
De rechtbank volgt het standpunt van de vader. Er kan niet worden vastgesteld wat er met de ambtenaar van de burgerlijke stand is besproken. De rechtbank moet daarom uitgaan van wat in de akte van erkenning is opgenomen. In de akte van erkenning staat alleen een ‘-’ streepje bij het gezag en is geen van de uitzonderingen, zoals hierboven genoemd, opgenomen. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat er bij de erkenning geen bijzondere afspraken zijn gemaakt over het gezag. Omdat de erkenning heeft plaatsgevonden na 1 januari 2023, leidt de erkenning van [minderjarige] ertoe dat de vader en de moeder van rechtswege gezamenlijk met het gezag zijn belast. Nu het gezamenlijk gezag al van rechtswege is ontstaan, hoeft de rechtbank hierop geen beslissing meer te nemen en zal zij het verzoek van de vader daarom afwijzen.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
Nu is gebleken dat sprake is van gezamenlijk gezag, zal rechtbank in het vervolg over een zorgregeling spreken.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
De gewone verblijfplaats van [minderjarige] is in Nederland, daarom is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek van de vader tot het vaststellen van een zorgregeling.
Procedure met zaak- en rekestnummer C/09/679386 FA RK 25-658
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling is gebleken dat de vader na indiening van het onderhavige verzoek nog een procedure aanhangig heeft gemaakt. Dit verzoek is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer C/09/679386. Daarin heeft de vader, bijgestaan door een andere advocaat, verzocht om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader te bepalen als de moeder geen vaste woon- en/of verblijfplaats kan vinden in de regio [regio 2] . Daarnaast heeft hij verzocht om de vaststelling van een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank heeft in op 26 maart 2025 een uitspraak gedaan. Partijen zijn daarbij doorverwezen naar een traject ouderschapsbemiddeling. De hoofdverblijfplaats van [minderjarige] is voorlopig bepaald bij de moeder. Tot slot is ten aanzien van de zorgregeling bepaald dat [minderjarige] voorlopig contact heeft met de vader elke vrijdag van 13:00 uur tot 15:00 uur in [naam winkelcentrum] of op een in onderling overleg afgesproken locatie, waarbij de moeder [minderjarige] brengt en ophaalt. Iedere verdere beslissing over de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is aangehouden tot 1 juni 2026 pro forma. De hulpverlening waar de ouders naar zijn verwezen, is tot nu toe nog niet gestart, omdat partijen nog op de wachtlijst staan.
De vader verzoekt in onderhavige procedure ook om de vaststelling van een zorgregeling. Dit betekent dat er momenteel twee zaken bij de rechtbank aanhangig zijn die gaan over een zorgregeling. De rechtbank zal beide zaken clusteren, zodat deze zaken in het vervolg gelijktijdig behandeld worden.
Standpunt vader
De vader wenst de vaststelling van een zorgregeling, waarbij [minderjarige] om het weekend en de helft van alle feestdagen en bijzondere dagen bij de vader verblijft. Gedurende het weekend verblijft ook de oudere dochter van de vader bij hem. De kinderen kunnen dan samen spelen. Tot 15 september 2025 is er vrij geregeld contact tussen de vader en [minderjarige] geweest. Dit contact is volgens de vader prettig verlopen. Sindsdien heeft de moeder het contact tussen de vader en [minderjarige] stopgezet, omdat zij zorgen heeft over de veiligheid van [minderjarige] bij de vader. De vader betwist dat in de thuissituatie bij hem sprake is van onveiligheid. De dochter van de vader verblijft immers ook elk weekend bij hem en dat gaat goed. Volgens de vader is er ook geen reden voor de moeder om in een Blijf-van-mijn-lijfhuis te verblijven. Hij stelt dat er momenteel geen onderzoek loopt bij de politie. De vader heeft daarentegen wel zorgen over de situatie bij de moeder en haar (psychisch) welzijn. Bovendien blokkeert de moeder volgens de vader het hulpverleningstraject door daarin niets van zich te laten horen. De vader wil daarom dat de Raad onderzoek gaat doen naar de vraag welke regeling het meest in het belang van [minderjarige] is. In de tussentijd kan [minderjarige] dan van zaterdagmiddag tot zondagmiddag bij de vader verblijven. Volgens de vader is het niet nodig om het contact tussen hem en [minderjarige] te laten begeleiden, maar hij is wel bereid daaraan zijn medewerking te verlenen, zodat hij dan kan laten zien dat de band tussen hem en [minderjarige] goed is.
Standpunt moeder
De moeder verzoekt niet-ontvankelijkheid van het verzoek van de vader tot het vaststellen van een zorgregeling dan wel afwijzing van dit verzoek, omdat hierover bij beschikking van 26 maart 2025 al beslissingen zijn genomen. De moeder stelt zich verder op het standpunt dat omgang tussen de vader en [minderjarige] ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke en/of lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige] en/of dat de vader kennelijk ongeschikt en/of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang dan wel dat omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van [minderjarige] . Volgens de moeder zijn er geen zorgen over haar (thuis)situatie. Het gaat goed met de moeder. De onrust die zij voelt, wordt veroorzaakt door de vader. De moeder heeft ernstige zorgen over de veiligheid van [minderjarige] in de thuissituatie bij de vader en staat dan ook niet open voor onbegeleid contact tussen de vader en [minderjarige] . Dat geldt in het bijzonder, omdat de vader in maart van dit jaar aan de moeder heeft laten weten dat hij met [minderjarige] op weg was naar Turkije. De moeder heeft daarop een melding gedaan bij Veilig Thuis. Hoewel [minderjarige] in de afgelopen tijd acht uur in plaats van twee uur bij de vader heeft verbleven, was dit vooral omdat zij de dochter van vader niet alleen bij hem wilde laten. [minderjarige] is van deze contactmomenten eenmaal teruggekomen met een blauwe plek en eenmaal met een plek op zijn hand. Ook dit heeft de moeder gemeld bij Veilig Thuis. Dit maakt dat de moeder zorgen heeft over de veiligheid van [minderjarige] . Volgens de moeder zal Veilig Thuis een interventie gaan inzetten en na afloop van de zitting contact met haar opnemen om te informeren naar het verloop en de uitkomst van de zitting.
De moeder stelt zich subsidiair op het standpunt dat de Raad onderzoek moet gaan uitvoeren en dat gelet op het bovenstaande hooguit sprake kan zijn van twee uur per week begeleid contact tussen de vader en [minderjarige] .
Inhoudelijke beoordeling
Op de zitting is gebleken dat het traject Ouderschapsbemiddeling, waarnaar partijen bij beschikking van 26 maart 2025 zijn verwezen, nog niet is gestart. Daarnaast is gebleken dat de in die beschikking vastgestelde voorlopige zorgregeling is stopgezet door de moeder. Op de zitting hebben zowel de ouders als de Raad aangegeven dat zij een onderzoek naar de vraag welke zorgregeling het meest in het belang van [minderjarige] is, nodig vinden. De rechtbank sluit zich, mede gezien de complexe situatie en de uiteenlopende visies van partijen, hierbij aan. Zij zal daarom een onderzoek gelasten, waarin in ieder geval antwoord wordt gegeven op de volgende vragen:
verzet het belang van [minderjarige] zich tegen contact met de vader en zo nee, welke regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is in zijn belang?
is (verdere) hulpverlening voor [minderjarige] en/of zijn ouders noodzakelijk, en zo ja welke?
In afwachting van het advies van de Raad zal de rechtbank de beslissing ten aanzien van het verzoek van de vader tot het vaststellen van een zorgregeling pro forma aanhouden tot 1 augustus 2026. Hoewel het onduidelijk is wat precies is voorgevallen tussen de vader en de moeder, vast staat dat de moeder op een (geheime) opvanglocatie verblijft en dat Veilig Thuis betrokken is. Op dit moment heeft de rechtbank geen zicht bestaat op de veiligheid en opvoedsituaties van [minderjarige] . Om zijn veiligheid te waarborgen, acht de rechtbank begeleide omgang nodig. Daarom zal de rechtbank bepalen dat het contact tussen de vader en [minderjarige] voorlopig onder regie en begeleiding van Veilig Thuis moet plaatsvinden, waarbij de omstandigheden, duur en frequentie van dit contact aan de beoordeling van Veilig Thuis worden overgelaten.
Ontslag bijzondere curator
Uit de te nemen beslissing volgt dat vertegenwoordiging van [minderjarige] door de bijzondere curator in deze procedure niet meer nodig is. De rechtbank beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure als beëindigd.

Beslissing

De rechtbank (met wijziging in zoverre van de beschikking van 26 maart 2025 in de procedure met zaak- en rekestnummer C/09/679386 FA RK 25-658):
bepaalt dat de minderjarige:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2023 te [geboorteplaats] ;
voorlopigbegeleid contact zal hebben met de vader, waarbij de regie over de omstandigheden, duur en frequentie van dat contact bij Veilig Thuis ligt;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming (regio Rotterdam) een onderzoek te verrichten met het hiervoor omschreven doel en daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen;
bepaalt dat de griffier een afschrift van de processtukken aan de Raad voor de Kinderbescherming zal toesturen;
houdt de behandeling aan tot
1 augustus 2026 pro forma; uiterlijk op die datum moet de Raad voor de Kinderbescherming zo mogelijk zijn rapport met advies hebben uitgebracht
aan de rechtbank met kopie aan beide ouders en hun advocaten;
bepaalt dat, ná ontvangst van het rapport en advies, de behandeling ter zitting, op een nader te bepalen datum en tijdstip, zal worden voortgezet in aanwezigheid van de Raad voor de Kinderbescherming;
beveelt de griffier partijen tegen het tijdstip van de nadere behandeling ter terechtzitting ieder via de eigen advocaat op te roepen;
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure als beëindigd;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing
ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstakenaan
tot 1 juni 2026 pro forma;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. de Jong-Kwestro, kinderrechter, bijgestaan door mr. M.J.W. Straatsma als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 oktober 2025.