ECLI:NL:RBDHA:2025:20786

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
NL25.41546
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Hazara man uit Afghanistan

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een man van Afghaanse afkomst en lid van de Hazara bevolkingsgroep, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser had op 23 oktober 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd op 22 augustus 2025 afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft de zaak op 16 oktober 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van verweerder aanwezig waren.

Eiser heeft verklaard dat hij vreest voor vervolging bij terugkeer naar Afghanistan vanwege zijn etniciteit en zijn verwesterde levensstijl. Hij heeft in het verleden problemen ondervonden van nomaden en is van mening dat hij als afvallige door de Taliban zal worden gezien. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft dat de asielmotieven van eiser niet geloofwaardig zijn. De rechtbank concludeert dat eiser geen gegronde vrees voor vervolging heeft en dat de afwijzing van zijn asielaanvraag terecht is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van eiser geen samenhangend geheel vormen en dat er geen bewijs is dat hij daadwerkelijk afvallig is. Bovendien is er onvoldoende bewijs dat zijn westerse levensstijl hem in Afghanistan in gevaar zou brengen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en hem geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is informatie gegeven over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.41546

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.G.P. de Boon),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Erdal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
1.1.
Eiser heeft op 23 oktober 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 22 augustus 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 16 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
Asielrelaas
2. Eiser heeft de Afghaanse nationaliteit, behoort tot de Hazara bevolkingsgroep en is geboren op [geboortedatum] 1998. Eiser heeft verklaard dat zijn vader door de nomaden is mishandeld en gegijzeld. Eiser en zijn familie moesten binnen drie dagen het gebied verlaten, omdat ze anders door de nomaden zouden worden vermoord. In 2009/2010 zijn zij daarom vertrokken uit Afghanistan. Eiser heeft daarna in diverse landen verbleven. Van oktober 2015 tot oktober 2023 heeft eiser in Zweden verbleven. Hij was daar in het bezit van een verblijfsvergunning op grond van studie. Eiser is daarna naar Nederland gekomen. Bij een terugkeer naar Afghanistan vreest eiser dat hij wordt vermoord, omdat hij Hazara is, een westerse levensstijl heeft en de Taliban hem als afvallige zullen zien.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
eisers identiteit, nationaliteit en herkomst (ook wel het eerste asielmotief);
de problemen met de nomaden (ook wel het tweede asielmotief);
eisers (toegedichte) afvalligheid (ook wel het derde asielmotief);
verwesterde levensstijl (ook wel het vierde asielmotief).
3.1.
Verweerder vindt het eerste en vierde asielmotief geloofwaardig. Eiser heeft het tweede asielmotief niet beoordeeld op geloofwaardigheid, omdat het motief op voorhand onvoldoende zwaarwegend is om te leiden tot gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. [1] Verweerder vindt verder het derde asielmotief niet geloofwaardig, omdat eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. [2] Verweerder vindt tot slot dat eiser bij terugkeer naar Afghanistan geen gegronde vrees voor vervolging heeft en geen reëel risico loopt op ernstige schade.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Eiser voert allereerst aan dat verweerder ten onrechte het derde asielmotief ongeloofwaardig vindt. Eiser geeft aan dat hij vanaf zijn geboorte automatisch moslim was, maar dat hij sinds zijn verblijf in Europa afstand heeft genomen van de islam. Ook vindt eiser dat niet van hem verwacht mag worden dat hij zich bij een terugkeer naar Afghanistan aanpast aan de islamitische samenleving. Eiser voert verder aan dat hij weldegelijk een reëel risico loopt op ernstige schade, omdat hij zich heeft afgekeerd van de islam en een verwesterde levensstijl heeft. Daarnaast is eiser van mening dat hij wel aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn etniciteit te vrezen heeft voor gewapende nomaden of andere gewapende groeperingen. Eiser stelt tot slot dat het terugkeerbesluit geen stand kan houden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank beoordeelt of verweerder eisers asielaanvraag kon afwijzen als kennelijk ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Mocht verweerder de (toegedichte) afvalligheid ongeloofwaardig vinden?
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het ongeloofwaardig is dat eiser afvallige is of hem dit kan worden toegedicht. Eisers verklaringen vormen namelijk geen samenhangend en aannemelijk geheel.
6.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat er geen sprake is van afvalligheid, nu niet is gebleken dat eiser niets meer met de islam te maken wil hebben. Dat eiser in de beroepsgronden betoogt dat hij vanaf zijn geboorte automatisch moslim was, maar sinds zijn verblijf in Europa afstand heeft genomen van de islam, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft immers zelf verklaard dat hij een sjiitisch moslim is en dat diep in zijn hart nog wel het gevoel aanwezig is dat hij moslim is. [3] Daarnaast is niet gebleken dat eiser op enige wijze uiting geeft aan zijn gestelde afvalligheid. De omstandigheid dat eiser niet meer bidt en vast, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden om te bespreken van afvalligheid.
Mocht verweerder vinden dat eiser geen gegronde vrees voor vervolging heeft?
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd dat eiser bij een terugkeer naar Afghanistan geen gegronde vrees voor vervolging heeft.
7.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de omstandigheid dat eiser Hazara is, onvoldoende grond vormt voor de conclusie dat er sprake is van vluchtelingenschap. In de verwijzing naar het nieuwsbericht van ShiaWaves [4] , het US Department of State 2023 report on International Religious Freedom: Afghanistan [5] en een artikel van Hasht e Subh [6] , heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om tot een ander oordeel te komen. Hieruit volgt namelijk niet dat er in Afghanistan sprake is van vervolging van Hazara’s enkel en alleen omdat zij behoren tot die bevolkingsgroep. Ook blijkt hieruit niet dat Hazara’s door de Taliban worden gezien als afvalligen. Verder betreft het algemene informatie over de positie van de Hazara’s en onderbouwt het niet dat eiser persoonlijk gegronde vrees heeft voor vervolging.
Mocht verweerder vinden dat eiser geen reëel risico loopt op ernstige schade?
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat eiser bij een terugkeer naar Afghanistan geen reëel risico loopt op ernstige schade.
8.1.
Verweerder mocht betrekken dat de problemen van eisers vader met de nomaden zich zeventien jaar geleden hebben voorgedaan en eiser niet heeft verklaard dat hij bij een terugkeer naar Afghanistan nog vreest voor deze specifieke groep nomaden. Verweerder mocht ook betrekken dat niet aannemelijk is dat eiser vanwege deze problemen van zijn vader in 2009/2010 in de negatieve aandacht staat van de nomaden of de Taliban.
8.2.
Verder mocht verweerder zich op het standpunt stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn verblijf in het westen en zijn westerse levensstijl persoonlijk in de negatieve aandacht van de Taliban zal komen te staan en zal worden gezien als afvallige. Verweerder mocht daarbij van belang achten dat uit de door eiser aangehaalde landeninformatie niet volgt dat personen die terugkeren uit een westers land per definitie problemen zullen ondervinden. Verweerder verwijst in dit kader terecht naar een uitspraak van de hoogste bestuursrechter waaruit volgt dat een enkel verblijf in het westen onvoldoende is om te concluderen dat iemand bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. [7] Eiser heeft niet middels concrete aanwijzingen aannemelijk gemaakt dat hij wel een dergelijk risico loopt. Zo is niet gebleken dat hij zijn westerse levensstijl actief uitdraagt. Ook mocht verweerder betrekken dat eisers westerse levensstijl geen uiting is van een godsdienstige of politieke overtuiging of een wezenlijk onderdeel vormt van zijn identiteit. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat eiser zich bij een terugkeer naar Afghanistan kan conformeren aan de daar geldende regels en normen. Eisers stelling dat dit niet van hem verwacht mag worden, omdat hij de islam niet meer praktiseert en dit zijn religieuze identiteit zou aantasten, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft immers zelf verklaard dat hij zich diep in zijn hart nog moslim voelt. Niet valt in te zien waarom eiser zich daarom niet kan aanpassen aan de islamitische samenleving.
Mocht verweerder een terugkeerbesluit opleggen?
9. De rechtbank heeft in het voorgaande gemotiveerd dat verweerder eisers asielaanvraag heeft kunnen afwijzen als ongegrond. Op grond van artikel 45 van de Vw geldt een beschikking tot afwijzing van een asielaanvraag ook als terugkeerbesluit. Eisers stelling dat het terugkeerbesluit met een vertrekplicht ten onrechte aan hem is opgelegd, kan dus niet worden gevolgd.

Conclusie en gevolgen

10. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de aanvraag van eiser terecht kennelijk ongegrond heeft verklaard. Het beroep is ongegrond.
11. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.H. van der Velden, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Artikel 31, zesde lid, onder c, Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Nader gehoor van 15 augustus 2025, p. 3 en 4.
4.https://shiawaves.com/english/news/islam/afghanistan/130095-young-shia-
5.USDOS – US Department of State, 2023 Report on International Religious Freedom: Afghanistan van 26 juni 2024.
6.Hasht e Subh Daily,
7.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4648, r.o. 12.2.