ECLI:NL:RBDHA:2025:20803

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
684700
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid pseudogevolmachtigde in geldleningsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 oktober 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde]. De zaak betreft de aansprakelijkheid van [gedaagde] als pseudogevolmachtigde op basis van artikel 3:70 BW, omdat hij namens [bedrijfsnaam 1] zou hebben opgetreden in de onderhandelingen over een geldleningsovereenkomst. [eiseres] heeft gesteld dat zij schade heeft geleden doordat de geldleningsovereenkomst niet tot stand is gekomen, omdat [gedaagde] niet de juiste volmacht had om namens [bedrijfsnaam 1] te handelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] zich als gevolmachtigde heeft gepresenteerd en dat [eiseres] erop mocht vertrouwen dat hij bevoegd was om de overeenkomst te sluiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] heeft geleden, bestaande uit het positieve contractsbelang van € 61.111,11. De rechtbank heeft de vordering van [eiseres] toegewezen, met uitzondering van de gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, omdat [gedaagde] niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft gehandeld. Tevens is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/684700 / HA ZA 25-389
Vonnis van 29 oktober 2025
in de zaak van
[eiseres] B.V.te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat: mr. S. van der Linde te Arnhem,
tegen
[gedaagde]te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. M.Z.D. Nasrullah te Den Haag.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.Waar gaat deze zaak over?

1.1.
[eiseres] is een onderneming die geld leent aan bedrijven. [eiseres] heeft met [gedaagde] onderhandeld over de inhoud van een geldleningsovereenkomst ten behoeve van [bedrijfsnaam 1] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 1] ). [gedaagde] was ook betrokken bij het contact met de notaris om de akte van geldlening en de akte vestiging van hypotheek- en pandrechten op te stellen. Uiteindelijk is de geldleningsovereenkomst tussen [eiseres] en [bedrijfsnaam 1] niet tot stand gekomen. Tussen partijen is nu in geschil of [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] daardoor heeft geleden, omdat [eiseres] in de veronderstelling was dat [gedaagde] [bedrijfsnaam 1] vertegenwoordigde en bevoegd was om de geldleningsovereenkomst namens [bedrijfsnaam 1] te sluiten.
1.2.
Het vonnis is als volgt opgebouwd. De rechtbank noemt eerst welke stukken door partijen zijn ingediend en hoe de procedure is verlopen. Dan volgt een beschrijving van de feiten en omstandigheden die voor de beoordeling van de zaak relevant zijn en waarover partijen het eens zijn. Vervolgens vat de rechtbank de vorderingen samen die zijn ingesteld en de juridische argumenten die partijen over en weer naar voren hebben gebracht. Daarna volgt de beoordeling van die vorderingen. Het vonnis wordt afgesloten met de beslissingen op de vorderingen.

2.De procedure

2.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 29 april 2025, met producties 1 tot en met 12;
  • de conclusie van antwoord, zonder producties.
2.2.
Op 26 augustus 2025 heeft de mondelinge behandeling (hierna: zitting) van de zaak plaatsgevonden. Daarbij waren partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaat. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de zitting is besproken. Na de zitting is de procedure enige tijd aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen om tot een minnelijke regeling te komen. [eiseres] heeft de rechtbank bericht dat geen minnelijke regeling is getroffen, waarna is bepaald dat een vonnis zal worden gewezen.

3.De feiten

3.1.
[eiseres] verstrekt met regelmaat korte of langlopende financieringen aan bedrijven. De heer [naam 1] is enig bestuurder en (indirect) enig aandeelhouder van [eiseres] .
3.2.
[bedrijfsnaam 1] was op zoek naar een financiering van € 2.000.000 voor een project. De bestuurder van [bedrijfsnaam 1] , de heer [naam 2] , heeft een tussenpersoon de opdracht gegeven om namens [bedrijfsnaam 1] de financiering te regelen. [gedaagde] was hiervan op de hoogte.
3.3.
Op enig moment heeft de tussenpersoon [eiseres] voorgelegd dat [bedrijfsnaam 1] op zoek was naar een projectfinanciering van € 2.000.000. [eiseres] heeft daarop aangeboden om de financier van [bedrijfsnaam 1] te worden.
3.4.
Vervolgens zijn [eiseres] , de tussenpersoon en [gedaagde] bijeengekomen om de financiering te bespreken. [gedaagde] was daarbij aanwezig als vastgoeddeskundige. Omdat de tussenpersoon slecht bereikbaar was, heeft [eiseres] het contact met betrekking tot de financiering met [gedaagde] voortgezet.
3.5.
Op 24 oktober 2024 heeft [gedaagde] een kopie van de identiteitskaart van de heer [naam 2] en een organogram van [bedrijfsnaam 1] via WhatsApp aan [eiseres] gestuurd.
3.6.
Eind oktober 2024 hebben partijen overeenstemming bereikt over de essentialia van de overeenkomst van geldlening en de overeenkomst tot vestiging van zekerheidsrechten tussen [eiseres] en [bedrijfsnaam 1] (hierna: de geldleningsovereenkomst).
3.7.
Per e-mail van 30 oktober 2024 heeft [eiseres] de opdracht aan de notaris verstrekt tot het opstellen van een akte van geldlening en vestiging van zekerheidsrechten. Deze e-mail werd ook aan [gedaagde] gestuurd.
3.8.
De notaris heeft op 1 november 2024 het volgende e-mailbericht aan partijen teruggestuurd:
‘Beste heren [naam 1] en [gedaagde] ,
[…]
Zo wij begrijpen dienen wij een akte van geldlening met hypotheek- en pandverlening op te stellen conform onderstaande instructies. Graag zouden wij hiertoe opdracht krijgen van de hypotheekgever.’
3.9.
Op 6 november 2024 hebben partijen onder meer de volgende WhatsApp-berichten aan elkaar gestuurd:
‘[06-11-2024, 12:29:57] [naam 1] : Dag [gedaagde]
[…]
Ten aanzien van de lening bevestigde jij zojuist nogmaals dat deze gewoon doorgaat als besproken (zo is deze ook geïnstrueerd aan de notaris; graag die paar bullitpoints zoals ik met je besprak even nakijken; er is nog geen notariële overeenkomst en dat jij namens [naam 2] mag optreden
Dat klopt toch allemaal?
[06-11-2024, 13:27:27] [gedaagde] : Ja, klopt. Ik ben aan zet inzake de reactie naar de notaris.
Daar komt dan een akte uit ter goedkeuring leninggever en leningnemer.’
3.10.
Op 7 november 2024 om 08:54 uur heeft [gedaagde] per e-mail aan de notaris (en aan [eiseres] ) gereageerd op de e-mail van de notaris van 1 november 2024. [gedaagde] stuurde daarbij een aantal aanvullingen en aanpassingen op de essentialia van de geldleningsovereenkomst zoals die door [eiseres] aan de notaris waren verstuurd. Verder deed [gedaagde] in deze e-mail de volgende mededelingen:
‘Qua volmachten zal de heer [naam 2] bij voorkeur ook werken via een volmacht vanuit een notariskantoor ( [notaris] uit [plaats] ) nabij zijn werkplaats. Behoort dit ook tot de mogelijkheden?
Tot slot heeft ondergetekende met de heer [naam 1] vanmiddag om 17:00 een telefonische afspraak gepland staan waaruit wellicht gewijzigde inzichten komen. Ik hou u hiervan uiterlijk morgen voor 12:00 per mail op de hoogte.’
3.11.
Later die dag, op 7 november 2024 om 18:07 uur, heeft [gedaagde] nog een e-mail aan de notaris (en aan [eiseres] ) gestuurd met daarin – voor zover relevant – het volgende:
‘Tot slot de samenvatting van het gesprek met de heer [naam 1] , dit heb ik in hetzelfde stuk tekst verwerkt als in de eerdere mail en gearceerd aangegeven hetgeen we vanmiddag hebben besproken.
[…]
Het voorstel van de akte dat deze voor beide partijen evenwichtig is, is overeengekomen.’
3.12.
Partijen hebben op 11 november 2024 de eerste conceptakte van de notaris ontvangen per e-mail. [eiseres] stuurde op 25 november 2024 een e-mail terug met een aantal aanpassingen op de conceptakte.
3.13.
Op 26 november 2024 hebben partijen de volgende WhatsApp-berichten aan elkaar gestuurd:
‘[26-11-2024, 11:30:47] [gedaagde] : Heb notaris net gesproken.
Excuses voor gisteren, enorm druk op het moment.
Notaris corrigeert nu de akte op basis van jouw opmerkingen en mijn telefonisch doorgegeven bevindingen en verwacht deze morgen aan te leveren.
Heb ook doorgegeven dat de lening per 29/11 rentedragend is.
[26-11-2024, 11:46:11] [naam 1] : Dank voor je bericht
Geen probleem Fijn dat je het met de notaris geregeld hebt
Mooi zo [gedaagde] dat staat er niets meer in de de weg Is het nog gelukt met het royement trouwens dat moet wel voor het passeren van de akte geregend zijn Krijg je medewerking van de bank?
[26-11-2024, 11:48:36] [gedaagde] : Ja, medewerking krijgen we wel, maar de verwerkingstijd is een maand. Ca 2 weken geleden aangevraagd.
Notaris doorgegeven van deze status en met de rentedragende termijn per 29/11 wordt hier nu rekening mee gehouden en zal het passeren plaats vinden zodra royement er is. Notaris heeft zelf ook contact hierover gehad met ABN om het verzoek correct te doen.’
3.14.
Later die dag, op 26 november 2024 om 16:34 uur, heeft de notaris de aangepaste akte per e-mail aan partijen gestuurd.
3.15.
Op 4 december 2024 hebben partijen elkaar via WhatsApp bericht dat de voor het tekenen van de akte benodigde royementsverklaring binnen is.
3.16.
Omdat [eiseres] [gedaagde] in de periode daarna niet kon bereiken, heeft de heer [naam 1] op 13 december 2024 rechtstreeks contact opgenomen met de heer [naam 2] . De heer [naam 1] heeft [gedaagde] diezelfde dag op de hoogte gebracht van dit gesprek met de heer [naam 2] en daarbij vermeld dat de heer [naam 2] nergens van wist.
3.17.
Partijen hebben op 18 en 19 december 2024 telefonisch contact met elkaar gehad. [gedaagde] gaf daarbij aan een compenserend aanbod te willen doen. Zijn voorstel voor alternatieve investeringsmogelijkheden heeft hij in een PowerPointpresentatie verwerkt. Deze presentatie heeft hij op 24 december 2024 aan [eiseres] gestuurd.
3.18.
Per brief van 9 januari 2025 heeft [eiseres] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de nader vast te stellen schade.
3.19.
[gedaagde] heeft [eiseres] op 20 januari 2025 per e-mail laten weten later met een reactie te komen. Omdat een reactie van [gedaagde] uitbleef, heeft [eiseres] [gedaagde] per brief van 24 februari 2025 verzocht tot betaling over te gaan.
3.20.
De geldleningsovereenkomst tussen [eiseres] en [bedrijfsnaam 1] is nooit tot stand gekomen. Na het uitblijven van een reactie van [gedaagde] is [eiseres] op zoek gegaan naar andere partijen om te financieren om daarmee haar schade te beperken. [eiseres] heeft het gereserveerde bedrag op 1 maart 2025 tegen vergelijkbare voorwaarden uitgeleend aan een andere partij.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is als pseudogevolmachtigde op grond van artikel 3:70 BW;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 63.333 aan schade, te vermeerderen met € 1.649,03 aan wettelijke rente (berekend van 29 november 2024 tot 1 mei 2025);
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.408,33 aan buitengerechtelijke kosten;
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, inclusief nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling.
4.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen – samengevat – het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft zich jegens [eiseres] gedragen als gevolmachtigde die namens [bedrijfsnaam 1] een geldleningsovereenkomst mocht sluiten. [gedaagde] bleek echter geen toereikende volmacht te hebben en was hiertoe dus niet bevoegd. Doordat de geldleningsovereenkomst niet tot stand is gekomen, heeft [eiseres] schade geleden, bestaande uit onder andere het misgelopen positieve contractsbelang. Op grond van artikel 3:70 BW is [gedaagde] daarvoor aansprakelijk.
4.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten (inclusief nakosten). [gedaagde] voert aan te zijn opgetreden als contractpersoon en bemiddelaar van [bedrijfsnaam 1] , niet als gevolmachtigde. Het nadeel dat [eiseres] heeft geleden, is ondernemersrisico. Het had op de weg van [eiseres] gelegen om goed onderzoek te doen naar diegene met wie zij zaken doet en over welke bevoegdheden die persoon beschikt, mede gelet op de omvang van de financiering. Tot slot voert [gedaagde] aan dat [eiseres] het positieve contractsbelang niet zou hebben gerealiseerd, omdat partijen nog in onderhandeling waren over diverse voorwaarden.
4.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Tussen partijen staat vast dat er geen geldleningsovereenkomst tussen [eiseres] en [bedrijfsnaam 1] tot stand is gekomen. [eiseres] vordert op grond van artikel 3:70 BW van [gedaagde] als pseudogevolmachtigde vergoeding van de schade die [eiseres] daardoor heeft geleden.
5.2.
Artikel 3:70 BW bepaalt dat hij die als gevolmachtigde heeft gehandeld, jegens de wederpartij instaat voor het bestaan en de omvang van de volmacht,
tenzijde wederpartij weet of behoort te begrijpen dat een toereikende volmacht ontbreekt of de gevolmachtigde de inhoud van de volmacht volledig aan de wederpartij heeft medegedeeld.
Heeft [gedaagde] gehandeld als gevolmachtigde?
5.3.
Tussen partijen is in geschil in welke hoedanigheid [gedaagde] is opgetreden. [eiseres] stelt dat [gedaagde] als gevolmachtigde is opgetreden en onderbouwt dat als volgt. [gedaagde] onderhield het contact met [eiseres] over de geldleningsovereenkomst ten behoeve van [bedrijfsnaam 1] en beweerde dat hij namens [bedrijfsnaam 1] mocht en zou optreden. In het contact met [eiseres] heeft [gedaagde] benadrukt dat hij een leidinggevende rol heeft bij [bedrijfsnaam 2] , een indirecte relatie van [eiseres] . Vervolgens heeft [gedaagde] een kopie van het identiteitsbewijs van de heer [naam 2] en een organogram van [bedrijfsnaam 1] aan [eiseres] gestuurd. [gedaagde] heeft met [eiseres] onderhandeld over de essentialia van de geldleningsovereenkomst. Bovendien heeft [gedaagde] de notaris namens [bedrijfsnaam 1] bericht over de wijze van het ondertekenen van de notariële akte bij volmacht en over overeenstemming met [eiseres] . Op geen enkel moment heeft [gedaagde] laten blijken dat hij onbevoegd was om [bedrijfsnaam 1] te vertegenwoordigen, aldus [eiseres] .
5.4.
[gedaagde] betwist dat hij als gevolmachtigde van [bedrijfsnaam 1] heeft gehandeld. [gedaagde] voert aan dat hij als contactpersoon en bemiddelaar van [bedrijfsnaam 1] is opgetreden. De communicatie met [bedrijfsnaam 1] (voor zowel [eiseres] als de notaris) is inderdaad via hem gelopen, maar dat was slechts bedoeld om voor [bedrijfsnaam 1] helder te krijgen wat de afspraken zouden worden, aldus [gedaagde] .
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van een optreden door [gedaagde] als gevolmachtigde op grond van het volgende. Tijdens de zitting is naar voren gekomen dat er aanvankelijk een tussenpersoon is geweest die een volmacht had van de heer [naam 2] om namens [bedrijfsnaam 1] een financiering te zoeken. [gedaagde] was hiervan op de hoogte. Later heeft een gesprek tussen [eiseres] , de tussenpersoon en [gedaagde] plaatsgevonden. Toen de tussenpersoon niet meer goed bereikbaar was voor zowel [eiseres] als [gedaagde] , is [eiseres] de besprekingen verder gaan voeren met [gedaagde] . [gedaagde] heeft daarmee in feite de plaats van de tussenpersoon overgenomen, zonder enig voorbehoud te maken dat hij niet als gevolmachtigde van [bedrijfsnaam 1] optrad. In het hele vervolgtraject heeft [gedaagde] in zowel de WhatsApp-berichten als in de e-mails zich voorgedaan als gevolmachtigde die namens [bedrijfsnaam 1] mocht optreden (zie onder 3.9, 3.10 en 3.11). Uiteindelijk is [gedaagde] zover in de onderhandelingen met [eiseres] en het contact met de notaris gegaan dat het tot een tweede versie van een conceptakte heeft geleid. Al met al heeft [gedaagde] zodanig gehandeld dat [eiseres] er op mocht vertrouwen dat hij optrad als gevolmachtigde van [bedrijfsnaam 1] .
5.6.
De rechtbank begrijpt dat [gedaagde] een beroep doet op de tenzij-bepaling van artikel 3:70 BW:
‘tenzij de wederpartij weet of behoort te begrijpen dat een toereikende volmacht ontbreekt’. Dat begrijpt de rechtbank uit het verweer van [gedaagde] dat het op de weg van [eiseres] had gelegen om goed onderzoek te doen naar diegene met wie zij zaken doet en over welke bevoegdheden [gedaagde] beschikte. Met name vanwege de omvang van de transactie had het volgens [gedaagde] op de weg van [eiseres] gelegen om een schriftelijke volmacht te verlangen. Ter zitting heeft [eiseres] voldoende gemotiveerd weersproken dat zij wist of behoorde te begrijpen dat een toereikende volmacht ontbrak. [eiseres] heeft toegelicht dat het in haar branche niet gebruikelijk is dat specifiek om schriftelijke volmachten wordt gevraagd. [eiseres] had ook geen aanwijzingen waardoor zij wist of had behoren te begrijpen dat een toereikende volmacht ontbrak. Daar komt bij dat [gedaagde] zich presenteerde met zijn functie bij [bedrijfsnaam 2] en een kopie van het identiteitsbewijs van de heer [naam 2] en een organogram van [bedrijfsnaam 1] heeft overgelegd aan [eiseres] . Bij deze stand van zaken had het op de weg van [gedaagde] gelegen om zijn verweer nader te onderbouwen. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan, zodat het niet slaagt.
Tussenconclusie
5.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat [gedaagde] op grond van artikel 3:70 BW als (pseudo)gevolmachtigde jegens [eiseres] heeft in te staan voor het bestaan en de omvang van de volmacht.
Heeft [eiseres] daardoor schade geleden?
5.8.
Vervolgens rijst de vraag of [eiseres] daardoor schade heeft geleden. [eiseres] stelt schade te hebben geleden door het handelen van [gedaagde] als pseudogevolmachtigde. Ze had het uit te lenen bedrag van € 2.000.000 in de tussentijd namelijk gereserveerd en kon dat bedrag dus niet uitlenen aan een andere partij. [eiseres] spreekt [gedaagde] als pseudogevolmachtigde aan tot vergoeding van het positieve contractsbelang. Dit betekent dat [eiseres] in de positie gebracht wil worden waarin zij zou hebben verkeerd als [gedaagde] wel bevoegd was geweest en er een overeenkomst tussen [eiseres] en [bedrijfsnaam 1] tot stand zou zijn gekomen. In dat geval zou [eiseres] de volgende bedragen hebben ontvangen:
  • € 53.333 aan misgelopen rente over het geleende bedrag van € 2.000.000 van 29 november 2024 tot 1 maart 2025;
  • € 10.000 aan misgelopen afsluitprovisie op grond van artikel 2.1.3 van de geldleningsovereenkomst.
Omdat [eiseres] het gereserveerde bedrag per 1 maart 2025 tegen vergelijkbare voorwaarden heeft uitgeleend aan een andere partij, is [eiseres] slechts rente misgelopen in de periode van 29 november 2024 tot 1 maart 2025.
5.9.
[gedaagde] voert aan dat [eiseres] het positieve contractsbelang in geval van een toereikende volmacht van [gedaagde] ook niet zou hebben kunnen realiseren, omdat de geldleningsovereenkomst dan ook niet tot stand zou zijn gekomen. Het sluiten van de financiering was volgens [gedaagde] immers niet zo eenvoudig. Er was nog een aantal hindernissen te overbruggen. De stelplicht en, bij voldoende gemotiveerde betwisting, bewijslast hiervan rust op [gedaagde] . [1] [eiseres] heeft voldoende gemotiveerd betwist dat er nog breekpunten waren. Er was een conceptakte van de notaris met daarin de overeengekomen essentialia; het royement was de enige hindernis die overbrugd moest worden en dat is gelukt. Ter zitting kon [gedaagde] desgevraagd niet beantwoorden of de hindernissen breekpunten waren of ondergeschikte punten. Het verweer van [gedaagde] is dus onvoldoende onderbouwd en zal worden verworpen. [gedaagde] is daarom aansprakelijk voor vergoeding van de door [eiseres] geleden schade als gevolg van het ontbreken van een toereikende volmacht, bestaande uit het positieve contractsbelang.
5.10.
De rechtbank komt uit op een bedrag van € 51.111,11 aan misgelopen rente over de periode van 29 november 2024 tot 1 maart 2025. [2] Het bedrag van € 10.000 aan misgelopen afsluitprovisie daarbij opgeteld is in totaal € 61.111,11. De rechtbank zal daarom vergoeding van het positieve contractsbelang toewijzen tot een bedrag van € 61.111,11.
Wettelijke rente
5.11.
Hoewel de wettelijke rente bij brief van 24 februari 2025 door [eiseres] is aangekondigd, is [gedaagde] is niet bij schriftelijke aanmaning in gebreke gesteld. Verder is niet gesteld of gebleken dat [gedaagde] op enig moment in verzuim is geraakt, hetgeen op grond van artikel 6:119 lid 1 BW is vereist voor toewijzing van wettelijke rente. De gevorderde wettelijke rente zal daarom worden afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.12.
De door [eiseres] gevorderde vergoeding van € 1.408,33 aan buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat [gedaagde] niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft gehandeld en hij niet is aangemaand tot betaling door middel van een 14-dagenbrief (artikel 6:96 lid 6 BW). [gedaagde] heeft namelijk toegelicht dat het een vriendendienst betrof en hij in privé heeft gehandeld. Dit volgt naar het oordeel van de rechtbank ook uit het WhatsApp-bericht van [gedaagde] aan [eiseres] van 16 december 2024:
‘Jij doet dit vanuit privé en ik ook.’
Verklaring voor recht
5.13.
De door [eiseres] gevorderde verklaring voor recht heeft geen zelfstandig belang meer, nu haar tweede vordering gedeeltelijk wordt toegewezen en behoeft daarom geen behandeling.
Proceskosten
5.14.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten dagvaarding € 120,21
- griffierecht € 2.995,00
- salaris advocaat € 2.428,00 (2 punten × tarief IV à € 1.214)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal € 5.721,21‬‬.
5.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 61.111,11 aan schadevergoeding;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] begroot op € 5.721,21, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2025.

Voetnoten

1.HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8074, r.o. 3.5.2.
2.10% van € 2.000.000 = € 200.000 rente per jaar / 12 = € 16.666,66 rente per maand;