ECLI:NL:RBDHA:2025:20851

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
NL25.43094
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Colombiaanse eiser met vrees voor Cali kartel

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 oktober 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser afkomstig uit Colombia. De eiser heeft een asielaanvraag ingediend, waarin hij stelt dat hij is aangevallen door het Cali kartel en dat hij vreest voor zijn leven bij terugkeer naar Colombia. De eiser beweert dat zijn oom, Duffay Guitierrez Aguirre, betrokken is bij de georganiseerde misdaad en dat het Cali kartel wraak wil nemen op zijn familie. De verweerder, de minister van Asiel en Migratie, heeft de asielaanvraag afgewezen, omdat hij de vrees van de eiser ongeloofwaardig achtte. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de verweerder gevolgd, maar oordeelde dat de afwijzing niet als kennelijk ongegrond had mogen worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder de eiser geen onmiddellijke vertrekplicht mocht opleggen en geen inreisverbod aan hem mocht uitvaardigen. Het beroep van de eiser is gegrond verklaard, maar de rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door de asielaanvraag alsnog af te wijzen als ongegrond. De rechtbank heeft de terugkeertermijn vastgesteld op vier weken en de proceskosten van de eiser vastgesteld op € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.43094

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. M. Spapens)
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.M. van der Lei).

Samenvatting

1. Eiser is afkomstig uit Colombia. Hij heeft een asielaanvraag ingediend. Hij stelt dat hij is aangevallen door het Cali kartel. Ook stelt hij dat zijn oom [naam 1] is en vele misdrijven heeft gepleegd. Het Cali kartel wil wraak nemen op alle familieleden van meneer [naam 1] , dus ook op eiser. Bij terugkeer naar Colombia vreest eiser te worden vermoord.
1.1.
Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen. Verweerder gelooft namelijk niet dat eiser problemen heeft ondervonden met het Cali kartel wegens zijn gestelde oom. De rechtbank volgt verweerder. Wel is de rechtbank van oordeel dat verweerder eisers asielaanvraag niet heeft kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond. Ook mocht verweerder eiser geen onmiddellijke vertrekplicht opleggen en geen inreisverbod aan hem uitvaardigen. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank voorziet echter zelf in de zaak door eisers asielaanvraag af te wijzen als ongegrond.
1.2.
Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 20 januari 2023 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 31 augustus 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 16 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en
[naam 2] als tolk.
Beoordeling door de rechtbank
Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Hij vreest voor het Cali kartel in Colombia. Daarbij stelt eiser dat [naam 1] met zijn tante [naam 3] is getrouwd. [naam 1] bewoog zich in de georganiseerde misdaad in Colombia en heeft vele misdrijven gepleegd. Het Cali kartel wil wraak nemen op alle familieleden van meneer [naam 1] , dus ook op eiser. In 2011 heeft hij daarom Colombia verlaten en is hij naar Chili verhuisd. In 2017 of 2018, toen eiser weer in Colombia was, is hij aangevallen door leden van het kartel, die hem wilden ontvoeren. Eiser wist aan hen te ontsnappen. Bij terugkeer naar Colombia vreest eiser te worden vermoord.
Het bestreden besluit
4. Volgens verweerder bestaat eisers relaas uit de volgende motieven:
Eisers identiteit, nationaliteit en herkomst
Eisers problemen wegens zijn oom
4.1.
Verweerder vindt eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Eisers problemen met het Cali kartel wegens zijn oom vindt verweerder echter ongeloofwaardig. Eiser heeft immers zijn verklaringen niet met objectieve stukken onderbouwd en het asielmotief voldoet niet aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser heeft onvoldoende documenten overlegd en daarvoor heeft hij volgens verweerder geen goede verklaring. Hij heeft namelijk niet met documenten onderbouwd dat [naam 1] daadwerkelijk zijn aangetrouwde oom is of dat [naam 3] daadwerkelijk zijn tante is. De foto’s die eiser heeft overgelegd zijn volgens verweerder onvoldoende om een familierelatie vast te stellen. Daarnaast vindt verweerder dat eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Eiser kan immers niet aannemelijk maken dat het kartel naar hem op zoek is. Ook kan eiser weinig tot niets vertellen over zijn gestelde oom. Tevens begrijpt verweerder niet waarom eiser foto’s van zichzelf publiekelijk op Facebook heeft geplaatst, terwijl hij stelt te vrezen voor zijn leven. Bovendien heeft eiser zijn asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk ingediend. Ook daarvoor heeft hij geen goede verklaring.
4.2.
Verweerder heeft eisers asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op basis van artikel 30b, eerste lid, onder h van de Vw. Daarbij heeft verweerder eiser op grond van artikel 62, tweede lid, onder a van de Vw een terugkeerbesluit opgelegd en eiser een vertrektermijn onthouden. Ook heeft verweerder aan eiser een inreisverbod van twee jaar uitgevaardigd.
Mocht verweerder eisers vrees voor het Cali kartel ongeloofwaardig vinden?
5. Eiser voert aan dat verweerder het niet ongeloofwaardig mocht vinden dat eiser te vrezen heeft voor het Cali kartel. Hij is in zijn beroepschrift niet ingegaan op de verschillende tegenwerpingen van verweerder in dit verband.
5.1.
De rechtbank volgt eiser niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser mogen tegenwerpen dat hij geen documenten heeft overgelegd die kunnen aantonen dat [naam 1] een aangetrouwde oom van hem was. Gelet op het feit dat dit de kern is van eisers relaas en gelet op het feit dat eiser al sinds 20 januari 2023 in Nederland is, mocht verweerder van eiser verwachten dat hij een document kon overleggen om de gestelde familieband met zijn oom aan te tonen. Daarnaast heeft verweerder eisers verklaringen onsamenhangend en onaannemelijk mogen vinden. Zo kan eiser bijvoorbeeld weinig tot niets vertellen over zijn gestelde oom, terwijl hij heeft verklaard dat hij veel tijd met zijn oom heeft doorgebracht. Ook heeft verweerder eiser in dit verband mogen tegenwerpen dat hij zijn asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk heeft ingediend en daarvoor geen goede verklaring heeft. Eiser is immers op 12 november 2022 Nederland ingereisd en heeft pas op 20 januari 2023 zijn asielaanvraag ingediend. Nu eiser heeft aangegeven voor zijn leven te vrezen, mocht van hem verwacht worden zich zo spoedig mogelijk bij verweerder te melden. Eiser heeft deze redenen ook niet gemotiveerd betwist. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder eisers verklaringen over de door hem gestelde vrees voor het Cali kartel ongeloofwaardig mocht vinden. De beroepsgrond slaagt niet.
Mocht verweerder eisers asielaanvraag afwijzen als kennelijk ongegrond?
6. Eiser voert aan dat verweerder de asielaanvraag niet mocht afwijzen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw. Hij verwijst hiervoor naar zijn zienswijze van 21 januari 2025, waarin eiser heeft aangevoerd dat deze bepaling niet op hem van toepassing is omdat hij Nederland niet onrechtmatig is binnengekomen.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit niet op dit punt uit de zienswijze heeft gereageerd. Ook op zitting kon verweerder desgevraagd niet aangeven op basis van welke informatie hij heeft geconcludeerd dat eiser Nederland onrechtmatig is binnengekomen. Verweerder heeft de aanvraag zonder nadere motivering dan ook niet kunnen afdoen als kennelijk ongegrond. De beroepsgrond slaagt.
Mocht verweerder eiser een onmiddellijke vertrekplicht opleggen en aan hem een inreisverbod van twee jaar uitvaardigen?
7. Eiser voert verder aan dat verweerder hem geen onmiddellijke vertrekplicht mocht opleggen. Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte aangenomen dat eiser niet voldoet aan het middelenvereiste. Verweerder heeft hem immers een dwangsom van € 7.200,- toegekend.
7.1.
De rechtbank volgt eiser en constateert dat het bestreden besluit ook op dit punt een gebrek vertoont. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
7.1.1.
Verweerder heeft de onmiddellijke vertrekplicht niet gegrond op de conclusie dat de aanvraag kennelijk ongegrond is, maar op de omstandigheid dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken als bedoeld in artikel 62, tweede lid, onder a van de Vw. Op grond van artikel 6.1 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) kan verweerder een dergelijk risico aannemen, als sprake is van tenminste twee gronden uit artikel 5.1b, derde en vierde lid van de Vb.
7.1.2.
Verweerder heeft eiser als eerste grond tegengeworpen dat hij niet beschikt over voldoende middelen van bestaan (artikel 5.1b, vierde lid, aanhef en onder d van de Vb). Daarbij is verweerder niet ingegaan op de aan eiser toegekende dwangsom. Als tweede grond heeft verweerder eiser tegengeworpen dat hij verdachte is van een misdrijf en daarvoor is veroordeeld (artikel 5.1b, vierde lid, aanhef en onder e van de Vb).
7.1.3.
Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 7.200,- voldoende is om aan het middelenvereiste te voldoen, maar dat het geld nog niet is overgemaakt en dat het onvoldoende duidelijk is of eiser ook over dit geld kan beschikken. Eiser heeft echter geen kans gehad om inzicht te geven in zijn financiële situatie, omdat verweerder dit standpunt pas ter zitting naar voren heeft gebracht. Bovendien heeft eisers gemachtigde ter zitting aangegeven dat eiser niet onder curatele staat en dat eiser gelijk over het geld kan beschikken als verweerder het geld uitbetaalt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onder die omstandigheden eiser niet kan tegenwerpen dat onduidelijk is of hij over de € 7.200 kan beschikken. Verweerder heeft dus ten onrechte het middelenvereiste tegengeworpen.
7.1.4.
Zodoende houdt alleen de eerste grond stand. Daarom is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser geen vertrektermijn mocht onthouden. Het op de onmiddellijke vertrekplicht gegronde inreisverbod mocht verweerder om die reden ook niet aan eiser uitvaardigen.
Conclusie en gevolgen
7. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit een gebrek vertoont. De beroepsgronden die daarop zien zijn terecht voorgesteld en het beroep is gegrond.
7.1
Op grond van artikel 8:41a van de Algemene wet bestuursrecht beslecht de bestuursrechter het hem voorgelegde geschil echter zoveel mogelijk definitief. De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat verweerders beoordeling van eisers asielmotieven wel stand houdt. Daarom had verweerder de aanvraag kunnen afwijzen als ongegrond en eiser een terugkeerbesluit kunnen opleggen. Om het geschil finaal te beslechten zal de rechtbank verweerder daarom niet opdragen om opnieuw te beslissen, maar zal zij zelf in de zaak voorzien. Dit betekent dat eiser geen asielvergunning krijgt en moet terugkeren naar Colombia. De rechtbank bepaalt de terugkeertermijn op vier weken.
7.2.
Het beroep is gegrond en daarom moet verweerder de proceskosten van eiser betalen. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.814,-, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- wijst eisers asielaanvraag af als ongegrond;
- bepaalt dat eiser binnen vier weken na verzending van deze uitspraak moet vertrekken naar Colombia;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.V.A. Corstens, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A. O'Sullivan, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.