In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 14 oktober 2025, zijn de asielaanvragen van een Pakistaans hindoe-echtpaar afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van hun aanvragen in stand kan blijven, omdat de verklaringen van de eisers niet geloofwaardig zijn. De eisers, die op 2 en 3 juni 2025 hun aanvragen indienen, stellen dat zij problemen ondervinden van molvies (islamitische geleerden) vanwege hun geloof. De rechtbank heeft de verklaringen van de eisers beoordeeld aan de hand van hun asielmotieven, maar concludeert dat deze niet samenhangend en aannemelijk zijn. De rechtbank wijst erop dat de eisers geen specifieke persoonlijke problemen of individuele kenmerken hebben aangedragen die een gegronde vrees voor vervolging kunnen onderbouwen. De rechtbank stelt vast dat de eisers, ondanks hun hindoeïstische achtergrond, niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij in Pakistan een reëel risico op vervolging lopen.
De rechtbank behandelt de beroepen op 30 september 2025, waarbij de eisers en hun gemachtigde aanwezig zijn, maar de verweerder zich afmeldt. De rechtbank concludeert dat de verklaringen van de eisers inconsistent zijn en dat er geen bewijs is dat zij niet in staat zijn om hun geloof uit te oefenen. De rechtbank wijst ook op het feit dat de eisers na de incidenten in Pakistan nog geruime tijd in het land zijn gebleven zonder asiel aan te vragen, wat hun geloofwaardigheid ondermijnt. Uiteindelijk verklaart de rechtbank de beroepen ongegrond, wat betekent dat de eisers geen asielvergunning krijgen en geen vergoeding van proceskosten ontvangen.