ECLI:NL:RBDHA:2025:20948

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
NL25.25937
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag wegens niet afwachten zienswijze termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 14 oktober 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar asielaanvraag gegrond verklaard. Eiseres, een Senegalese vrouw, had op 27 mei 2025 een herhaalde asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de minister van Asiel en Migratie op 11 juni 2025 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelt dat de termijn voor het indienen van een zienswijze niet correct is nageleefd, omdat verweerder een besluit nam voordat de termijn was verstreken. Eiseres had eerder asielaanvragen ingediend die waren afgewezen, en zij stelde dat zij door haar uitzetting niet in staat was om met haar gemachtigde te overleggen of een zienswijze in te dienen. De rechtbank concludeert dat de bekendmaking van het voornemen tot niet-ontvankelijk verklaring niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden, waardoor de termijn voor het indienen van een zienswijze niet is gaan lopen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en veroordeelt verweerder tot betaling van proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.25937

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [#] ,
(gemachtigde: mr. M.K. Bulthuis),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag van eiseres als bedoeld in artikel 28 van de Vw [1] . Eiseres is het hier niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep gegrond is omdat de termijn voor het indienen van de zienswijze niet is afgewacht voordat verweerder een besluit nam. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseres heeft op 27 mei 2025 opnieuw een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 11 juni 2025 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 30 september 2025 op zitting behandeld. Partijen hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Achtergrond
3. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 2000 en heeft de Senegalese nationaliteit.
3.1.
Eiseres heeft op 10 november 2024 een asielaanvraag ingediend en daaraan ten grondslag gelegd dat zij door haar vader wordt gedwongen om opnieuw met haar ex-echtgenoot te trouwen. Verweerder heeft deze aanvraag op 29 november 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond en aan eiseres een terugkeerbesluit opgelegd. Op 21 maart 2025 is haar beroep daartegen ongegrond verklaard. [2] Op 4 april 2025 is het hoger beroep ongegrond verklaard. [3] Daarmee is de afwijzing van haar asielaanvraag onherroepelijk geworden.
3.2.
Eiseres heeft op 3 april 2025 opnieuw een asielaanvraag ingediend. Eiseres heeft aan die aanvraag ten grondslag gelegd dat zij een relatie met een vrouw heeft gehad en daardoor gevaar loopt bij terugkeer. In het besluit van 16 april 2025 is deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep daartegen is op 14 mei 2025 ongegrond verklaard, [4] en op 26 mei 2025 is het hoger beroep ook ongegrond verklaard en heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, waarin eiseres verzocht niet uitgezet te worden op 27 mei 2025. [5]
3.3.
Eiseres heeft op 27 mei 2025, twee uur voordat zij zou worden uitgezet, opnieuw een herhaalde asielaanvraag ingediend. Eiseres heeft hierbij verklaard dat zij last heeft van haar been en niemand heeft in Senegal. Op 27 mei 2025 heeft verweerder eiseres laten weten dat zij ondanks de aanvraag toch kan worden uitgezet op grond van artikel 3.1 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Eiseres is die dag uitgezet naar Senegal. Op 28 mei 2025 heeft verweerder een voornemen uitgereikt in reactie op de herhaalde asielaanvraag. Op 11 juni 2025 heeft verweerder de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. De beoordeling van de asielaanvraag ligt voor.
Het bestreden besluit
4. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen nieuwe relevante elementen of bevindingen zijn aangevoerd. Dat eiseres last heeft van haar been doet geenszins ter zake en mist op voorhand relevantie voor de beoordeling van het asielverzoek. Medische problemen vallen namelijk buiten de reikwijdte van een opvolgend asielverzoek. Daarnaast doet ook de stelling dat eiseres niemand heeft in Senegal niet ter zake voor de vraag of eiseres in aanmerking komt voor een asielvergunning. Verweerder merkt verder op dat Senegal als veilig land van herkomst wordt aangemerkt. Dat Senegal voor eiseres een veilig land van herkomst is, is in het besluit van 29 november 2024 vastgesteld en in rechte komen vast te staan.
Beroepsgronden
5. Eiseres stelt dat zij na haar asielaanvraag direct is uitgezet en daardoor niet heeft kunnen spreken met haar gemachtigde, en ook de benodigde medische machtiging niet heeft kunnen ondertekenen voor onderhavige procedure. Eiseres wilde via haar gemachtigde nadere medische stukken indienen waaruit volgt dat haar psychische toestand van invloed is op haar mogelijkheden om gehoord te worden en/of te verklaren en nadere stukken over een affectieve relatie die zij met iemand van hetzelfde geslacht onderhield. In Senegal levert dit een gevaar voor haar op. Ook heeft de gemachtigde geen kans gehad om een zienswijze in te dienen omdat er voor het verstrijken van de termijn een beschikking is gegeven.
Hoe is het bestreden besluit tot stand gekomen?
6. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier de volgende gang van zaken blijkt. Eiseres is op 27 mei 2025 uitgezet, nadat zij is gehoord en een artikel 3.1 Vb besluit is genomen. Het voornemen dateert van 28 mei 2025 en is geadresseerd aan mr. B. Manawi. In het voornemen is opgenomen dat er binnen twee weken een zienswijze kan worden ingediend. Ook op 28 mei 2025 is er een bericht vanuit de Raad voor Rechtsbijstand verstuurd, waarin staat dat eiseres wordt gekoppeld aan advocaat mr. M.K. Bulthuis. Op 28 mei 2025 heeft mr. B. Manawi verweerder laten weten dat hij niet gemachtigd is om in deze procedure als vertegenwoordiger op te treden. Mr. B. Manawi heeft daarbij verweerder verzocht het voornemen aan de juiste gemachtigde, mr. M.K. Bulthuis, uit te reiken en daarbij een passende termijn te verlenen voor het indienen van een zienswijze. Verweerder heeft op 5 juni 2025 het voornemen naar mr. M.K. Bulthuis gestuurd en gevraagd of zij van plan was een zienswijze in te dienen. Hierop is geen reactie gekomen. Daarna is op 11 juni 2025 het bestreden besluit genomen.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat de termijn voor het indienen van een zienswijze begint te lopen op de dag nadat het voornemen is uitgereikt. Dat gebeurt door verzending aan de gemachtigde. Dit volgt uit paragraaf C1/2.9 van de Vreemdelingencirculaire 2000 en artikel 3.116, derde lid, van het Vb. Omdat ook op 28 mei 2025 de mededeling van de Raad van Rechtsbijstand is gedaan, waaruit blijkt dat mr. M.K. Bulthuis is gekoppeld aan eiseres, kan de rechtbank uit de stukken niet opmaken of de machtiging van mr. M.K. Bulthuis voor of na het versturen van het voornemen is gegeven. Deze onduidelijkheid in het dossier mag niet voor rekening en risico van eiseres komen. Dit geldt temeer omdat verweerder niet ter zitting aanwezig was, zodat de rechtbank verweerder ter zitting niet om opheldering heeft kunnen vragen. De rechtbank houdt het er daarom voor dat het voornemen van 28 mei 2025 niet op juiste wijze bekend is gemaakt omdat het niet is uitgereikt aan de juiste gemachtigde, zodat de termijn voor het indienen van een zienswijze toen niet is gaan lopen.
6.2.
Verweerder heeft vervolgens op 5 juni 2025 het voornemen aan de juiste gemachtigde gestuurd, zodat dit geldt als moment van bekendmaking. Daarbij heeft verweerder de gemachtigde niet ingelicht over de termijn voor het indienen van een zienswijze, maar enkel gevraagd of de gemachtigde voornemens was een zienswijze in te dienen. De rechtbank is van oordeel dat de termijn van twee weken voor het indienen van een zienswijze op 6 juni 2025 is gaan lopen. De beschikking van 11 juni 2025 is 5 dagen later en daarmee voor het verstrijken van de termijn genomen. De rechtbank is van oordeel dat dit een zorgvuldigheidsgebrek is. Het beroep is daarom gegrond. Overigens is de rechtbank van oordeel dat ook als ervan uitgegaan moet worden dat de bekendmaking op 28 mei 2025 juist is geschied en toen de termijn is gaan lopen, verweerder eveneens te vroeg het besluit heeft uitgereikt. In dat geval zou de termijn zijn verstreken op 12 juni 2025 dus ook in dat geval zou het beroep gegrond zijn.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 907,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 11 juni 2025;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Molenkamp - Lopar, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Zaaknummer: NL24.47906.
3.Zaaknummers: 202501795/1/V2 en 202501795/2/V2.
4.Zaaknummer: NL25.18299.
5.Zaaknummers: 202502911/1/V2 en 202502911/2/V2.