ECLI:NL:RBDHA:2025:21077

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
10 november 2025
Zaaknummer
NL25.36230
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag van eiser uit Syrië

In deze zaak heeft eiser, een Syrische asielzoeker, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op zijn asielaanvraag, ingediend op 6 september 2023. De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder. Eiser verzocht de rechtbank om een andere voorziening te treffen, omdat zijn dochter medische zorg nodig heeft die in Syrië niet beschikbaar is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uiterlijke beslisdatum van de asielaanvraag op 6 juni 2025 was, en dat deze termijn is overschreden. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en oordeelt dat de minister binnen acht weken een besluit moet nemen. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister in gebreke blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.36230

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J.A. Nijland),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

(gemachtigde: mr. G. Erdal).

Inleiding

1. Op 5 augustus 2025 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op zijn asielaanvraag [1] van 6 september 2023. De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Fawzy als tolk, en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser heeft de rechtbank verzocht een andere voorziening te treffen op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en te bepalen dat zolang er geen besluit is genomen, eiser moet worden behandeld als ware hij in het bezit van een asielvergunning [2] . Zijn vrouw en twee kinderen moeten vervolgens worden behandeld als ware zij in het bezit zijn van een mvv in het kader van nareis. Eisers jongste dochter heeft namelijk diabetes type 1, waarvoor zij in Syrië niet de juiste behandeling kan krijgen. Daarnaast heeft eiser de rechtbank verzocht om een termijn van maximaal een week te bepalen waarbinnen verweerder alsnog een beslissing moet nemen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van 500 euro per dag voor elke dag dat de minister in gebreke blijft om te beslissen op de asielaanvraag van eiser. Ten slotte, heeft eiser de rechtbank verzocht om prejudiciële vragen te stellen over het recht op een tijdige beslissing en de consequenties van het overschrijden van de maximale beslistermijn van 21 maanden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Ontvankelijkheid
3. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op zijn aanvraag, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag (de ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [3]
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000 neemt verweerder in beginsel
binnen zes maanden na ontvangst van een asielaanvraag een besluit. Met ingang van 14 december 2024 gold voor Syrië echter een besluit- en
vertrekmoratorium voor de duur van zes maanden. [4] Met het instellen van dit besluitmoratorium is op grond van artikel 43 van de Vw 2000 voor de duur van zes maanden de wettelijke beslistermijn van lopende asielaanvragen en van asielaanvragen die tijdens het moratorium werden ingediend, verlengd met een periode van een jaar tot ten hoogste 21 maanden.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser op 6 september 2023 een asielaanvraag heeft ingediend en dat verweerder nog niet op de aanvraag heeft beslist. In beginsel had verweerder op 6 maart 2024 een besluit moeten nemen. Op de datum waarop het besluitmoratorium van kracht werd, had verweerder nog niet beslist op de asielaanvraag. Zoals volgt uit de totstandkomingsgeschiedenis van (het huidige) artikel 43 van de Vw 2000, is een besluitmoratorium ook van toepassing op asielaanvragen waarop nog niet is beslist. Daaronder zijn ook begrepen asielaanvragen waarvoor de oorspronkelijke beslistermijn al is verstreken op het moment van inwerkingtreding van het besluitmoratorium. [5] Omdat eiser uit Syrië komt en niet valt onder een van de categorieën die uitgesloten zijn van de werking van het besluitmoratorium [6] , is de beslistermijn op 14 december 2024 daarom alsnog opgeschort en verlengd met een jaar, tot ten hoogste 21 maanden. Dat betekent dat de uiterlijke beslisdatum in deze zaak 6 juni 2025 is.
6. De rechtbank stelt dan ook vast dat de uiterlijke beslisdatum is verstreken. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder bij brief van 14 juli 2025 heeft medegedeeld dat verweerder in gebreke is tijdig een besluit te nemen. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken voordat eiser op 5 augustus 2025 beroep heeft ingesteld.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep ontvankelijk en is sprake van overschrijding van de uiterlijke beslistermijn. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van eiser daarom gegrond.
Verzoek om een andere voorziening
8. Gelet op artikel 8:55d, derde lid, van de Awb kan de rechtbank bij overschrijding van de beslistermijn een andere voorziening treffen enkel in bijzondere gevallen en indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt. Eiser heeft op zitting de medische situatie van zijn dochter toegelicht, namelijk dat zij afhankelijk is van insuline en dat het moeilijk is haar suikerspiegel stabiel te houden omdat hun financiën en de voorzieningen in Syrië beperkt zijn. Zo valt zij soms ook flauw. Zij krijgt nu wanneer nodig oraal insuline toegediend, maar zij is het meest gebaat bij een insulinepomp die in Syrië niet te krijgen is.
9. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb genoemde “andere voorziening” in de rechtspraktijk met name gebruikt om mogelijke procedurele voorzieningen [7] te treffen die nodig zijn voor de totstandkoming van het gevraagde – niet tijdig genomen – reële besluit. Voor zover de wetgever het al mogelijk heeft willen maken om in dit kader ook verderstrekkende voorzieningen van materiële aard – zoals door eiser verzocht – te treffen, geldt dat deze dan in ieder geval – net als in de gebruikelijke voorzieningenprocedure op grond van artikel 8:81 van de Awb – in verhouding moeten zijn met de belangen van partijen en de mogelijke (on)rechtmatigheid van het besluit dat getoetst wordt in de bodemprocedure. Dit betekent dat verstrekkende voorzieningen waarbij verweerder voor een voldongen feit wordt gesteld zoals hier aan de orde, in beginsel alleen worden getroffen als sprake is van een zwaarwegend spoedeisend belang en het besluit in kwestie in ernstige mate tekortschiet en daarmee duidelijk onrechtmatig is.
10. Hoewel de rechtbank oog heeft voor de ernst van de huidige medische situatie van de dochter van eiser, bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat daarmee sprake is van dermate zwaarwegende belangen dat deze het treffen van de gevraagde verstrekkende voorziening rechtvaardigen. Hierbij is van belang dat eisers dochter niet is verstoken van medische behandeling en dat zich tot op heden geen medische noodsituatie heeft voorgedaan. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat een medische noodsituatie aanstaande is. Verder is van belang dat de onrechtmatigheid zoals hier aan de orde, ziet op het overschrijden van de beslistermijn en niet op een inhoudelijk besluit. Het belang van tijdige besluitvorming in asielzaken laat onverlet dat in het algemeen niet licht kan worden aangenomen dat een dergelijk procedureel gebrek voldoende ernstig is om de gevraagde voorziening te rechtvaardigen, ook als wel sprake zou zijn van een zwaarwegend spoedeisend belang. De aard van het gebrek staat in dit geval niet in een redelijke verhouding tot hetgeen gevraagd wordt in de voorziening, te weten het behandelen van eiser en zijn gezin als ware zij in het bezit van een asielvergunning respectievelijk een mvv in het kader van nareis, met alle gevolgen van dien.
11. Verder is niet gebleken dat verweerder weigerachtig is een beslissing te nemen en evenmin dat het opleggen van een beslistermijn op straffe van een dwangsom in deze niet effectief zou zijn om verweerder alsnog op korte termijn tot een beslissing te bewegen. Gelet hierop, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een dusdanig ernstig en bijzonder spoedeisend belang dat dit het treffen van een dusdanig verstrekkende voorziening rechtvaardigt. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiser zich in een moeilijke situatie bevindt, omdat hij lang op een beslissing moet wachten terwijl hij zich zorgen maakt om zijn dochter, ziet de rechtbank geen aanleiding om een andere voorziening te treffen.
Verzoek prejudiciële vragen
12. Verweerder werkt in de basis volgens het ‘first in, first out’(FIFO)-principe. De hoogste bestuursrechter heeft geoordeeld dat het FIFO-principe in zijn algemeenheid een goed uitgangspunt is voor het behandelen van aanvragen. [8] De hoogste bestuursrechter heeft daarnaast overwogen dat de rechter bij overschrijding van de beslistermijn ruimte heeft om de hoogte van de dwangsom af te stemmen op de omstandigheden van het geval en daarbij het bestuursorgaan een effectieve prikkel heeft om alsnog een besluit te nemen. [9] Gelet hierop, biedt het nationale recht een effectief en doeltreffend rechtsmiddel in de zin van artikel 47 van het Handvest [10] om het bestuursorgaan te bewegen om alsnog een besluit te nemen. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen aanleiding bestaat voor het stellen van prejudiciële vragen en wijst eisers verzoek af.
Beslistermijn en hoogte dwangsom
13. Aangezien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekend is gemaakt, zal de rechtbank verweerder opdragen alsnog een besluit te nemen. Daarbij zal de rechtbank verweerder een termijn stellen voor het nemen van het besluit. [11] Uit het procesdossier blijkt dat de maximale beslistermijn van 21 maanden inmiddels is overschreden. De rechtbank neemt in dat geval het uitgangspunt dat verweerder binnen acht weken op de asielaanvraag moet beslissen. De rechtbank ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken en de beslistermijn te verruimen naar zestien weken, zoals door verweerder is voorgesteld, nu verweerder ter zitting ook niet met zekerheid heeft kunnen zeggen of hij het nog nodig acht om eiser aanvullend te horen. Daarom bepaalt de rechtbank dat verweerder binnen acht weken na bekendmaking van deze uitspraak een besluit aan eiser bekend moet maken.
14. De rechtbank bepaalt verder dat een dwangsom wordt verbeurd voor elke dag dat
verweerder in gebreke blijft om aan de termijn van deze uitspraak te voldoen. [12] In overeenstemming met de vaste gedragslijn van de zittingsplaats Den Haag, stelt de rechtbank de hoogte van de dwangsom vast op een bedrag van € 100,- voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden. In overeenstemming met de vaste gedragslijn wordt het maximum bepaald op € 7.500,-. Gelet op wat de rechtbank reeds heeft overwogen over de situatie van eiser onder rechtsoverweging 10, is er tot dusver nog geen sprake van een dusdanig bijzonder spoedeisend belang dat daar een hogere dwangsom bij past.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is gegrond.
16. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 907 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5 omdat de zaak van licht gewicht is). [13]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van eiser gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen 8 weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag.
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Vlassak, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Een aanvraag als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000.
3.Zie de artikelen 6:2, aanhef en onder b, van de Awb en 6:12, eerste en tweede lid, van de Awb.
4.Staatscourant van 13 december 2024, nr. 41538.
5.TK 1998- 1999, 26 732, nr. 3, p. 49 en TK 1998 - 1999, 26 732, nr. 7, p. 175 en 176.
6.Zie artikel 4 van het Besluit tot instelling van het besluitmoratorium.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 juni 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN4062.
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 21 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2337, r.o. 2.
9.Onder r.o. 13.9.
10.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
11.Op grond van artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
12.Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
13.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht.