ECLI:NL:RBDHA:2025:21119
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag van eiseres
In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie omdat deze niet tijdig zou hebben beslist op haar asielaanvraag van 2 mei 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat Nederland op 19 december 2024 verantwoordelijk werd voor de behandeling van de aanvraag, nadat de aanvraag niet tijdig was overgedragen aan de Kroatische autoriteiten. Eiseres heeft de minister op 7 mei 2025 in gebreke gesteld, maar de rechtbank oordeelt dat de minister op dat moment nog niet in gebreke was, omdat de beslistermijn van zes maanden pas op 19 juni 2025 afliep. Bovendien was er op dat moment een Besluit- en Vertrekmoratorium (BVM) van kracht voor vreemdelingen uit Syrië, waardoor de minister niet kon beslissen op de aanvraag. De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling prematuur was en dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet voldoet aan de vereisten. De overige gronden van het beroep behoeven geen verdere bespreking. De rechtbank merkt op dat eiseres de minister opnieuw in gebreke kan stellen, nu het BVM inmiddels is geëindigd. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en beslist dat de minister de proceskosten niet hoeft te vergoeden.