ECLI:NL:RBDHA:2025:21161

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
NL25.835
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd aan Moldavische eiser wegens gebruik van valse documenten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 november 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en inreisverbod dat door de Minister van Asiel en Migratie aan een Moldavische eiser was opgelegd. De minister had op 29 december 2024 een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van een jaar opgelegd, omdat de eiser in het bezit was van valse Poolse documenten. De eiser, die van Moldavische nationaliteit is, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 7 augustus 2025 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van de eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat de minister terecht een terugkeerbesluit had uitgevaardigd, omdat de eiser zich niet aan de Vreemdelingenwet 2000 had gehouden door gebruik te maken van valse documenten. De rechtbank verwierp de stelling van de eiser dat hij rechtmatig verblijf had, omdat hij niet kon aantonen dat hij in het bezit was van een geldig Moldavisch rijbewijs. De rechtbank concludeerde dat de minister het inreisverbod had mogen opleggen, maar dat er een motiveringsgebrek was met betrekking tot de belangenafweging voor het inreisverbod. De rechtbank vernietigde het inreisverbod, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat de minister voldoende had gemotiveerd waarom het inreisverbod niet kon worden opgeheven.

De rechtbank heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.814,00. De uitspraak is openbaar gemaakt op 6 november 2025 en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.835
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. V. Senczuk),

en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. J.G.R. Becker).

Procesverloop

1. Met het besluit van 29 december 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van een jaar opgelegd. Hierbij heeft de minister eiser tevens een vertrektermijn van 4 weken verleend. Omdat jegens eiser een terugkeerbesluit is uitgevaardigd, is eiser inzake terugkeer gesignaleerd in het Schengeninformatiesysteem (SIS).
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 7 augustus 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep1, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

Inleiding
2. Eiser stelt van Moldavische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1988. Eiser heeft in Nederland gebruik gemaakt van een valse Poolse verblijfsvergunning en een vals Pools rijbewijs.
Het bestreden besluit
3. Met het bestreden besluit heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat eiser in het bezit was van valse Poolse documenten en zich daarmee niet heeft gehouden aan het bepaalde in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Omdat eiser niet (langer) voldoet aan de voorwaarden van artikel 12 van de Vw en artikel 6 van de Schengengrenscode (SGC), worden een terugkeerbesluit en een inreisverbod als bedoeld in artikel 66a, tweede lid, van de Vw opgelegd. Eiser dient terug te keren naar Moldavië. Het inreisverbod geldt voor een periode van één jaar. Eiser heeft volgens de minister geen redenen of omstandigheden aangevoerd om af te zien van oplegging van het terugkeerbesluit en het inreisverbod.
1. Zaaknummer NL25.1015.
Kader
4. Op grond van artikel 12, eerste lid, onder a, van de Vw is het aan de vreemdeling die bij binnenkomst heeft voldaan aan de verplichtingen waaraan een persoon bij grensoverschrijding is onderworpen, gedurende een bij algemene maatregel van bestuur2 te bepalen termijn toegestaan in Nederland te verblijven, zolang hij de bij of krachtens de Vw gestelde regels in acht neemt. Op grond van artikel 6, eerste lid, onder a, van de SGC, uitgewerkt in onderdeel A1/4.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) geldt als toegangsvoorwaarde voor onderdanen van derde landen dat zij voor een voorgenomen verblijf op het grondgebied van de lidstaten van ten hoogste 90 dagen in het bezit zijn van een geldig reisdocument of van een document dat de houder recht geeft op grensoverschrijding. Het geldige document voor grensoverschrijding moet in ieder geval de familienaam, de voornaam of voornamen, de nationaliteit, de geboorteplaats en de geboortedatum van de houder bevatten.
4.1.
Artikel 61, eerste lid, van de Vw bepaalt dat de vreemdeling die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, Nederland uit eigen beweging dient te verlaten binnen de in artikel 62 of artikel 62c bepaalde termijn. In artikel 62, eerste lid, van de Vw staat dat nadat tegen de vreemdeling een terugkeerbesluit is uitgevaardigd dan wel, indien het een gemeenschapsonderdaan betreft, nadat het rechtmatig verblijf van de vreemdeling is geëindigd, hij Nederland uit eigen beweging binnen vier weken dient te verlaten.
Volgens artikel 62a, eerste lid, van de Vw stelt de minister de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, schriftelijk in kennis van de verplichting Nederland uit eigen beweging te verlaten en van de termijn waarbinnen hij aan die verplichting moet voldoen, tenzij sprake is van één van de drie in dat artikellid genoemde uitzonderingen.
4.2.
Ingevolge artikel 66a, tweede lid, van de Vw, kan de minister een inreisverbod uitvaardigen tegen de vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is en die Nederland niet onmiddellijk moet verlaten. Ingevolge artikel 6.5a, eerste lid, van het Vb bedraagt de duur van het inreisverbod ten hoogste twee jaren. Op grond van artikel 6.5a, tweede lid, van het Vb wordt de duur van het inreisverbod op ten hoogste één jaar gesteld wanneer er sprake is van een overschrijding van de vrije termijn met meer dan 3 maar niet meer dan 90 dagen.

Beoordeling door de rechtbank

Opleggen terugkeerbesluit
5. Eiser voert aan dat de oplegging van het terugkeerbesluit door de minister onzorgvuldig voorbereid en gebrekkig gemotiveerd is. Eiser merkt hierbij op dat zijn identiteit en nationaliteit niet ter discussie staan. Eiser beschikt over de Moldavische nationaliteit en mag om die reden visumvrij naar de Europese Unie (EU) reizen. Het verwijt van de minister dat eiser niet of niet langer rechtmatig verblijf in Nederland heeft, is onduidelijk geformuleerd. Anders dan de minister stelt, heeft eiser tijdens het gehoor redenen naar voren gebracht op grond waarvan de minister moest afzien van oplegging van een terugkeerbesluit, namelijk de omstandigheid dat hij naast de Poolse documenten ook beschikte over een Moldavisch rijbewijs.
2 Zie onder andere artikel 3.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister op grond van artikel 62a van de Vw terecht een terugkeerbesluit jegens eiser heeft uitgevaardigd. De rechtbank stelt daarbij voorop dat eiser is aangetroffen met een vals Pools rijbewijs en een valse Poolse verblijfsvergunning in zijn bezit. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiser gesteld dat niet door de minister is onderbouwd dat de aangetroffen Poolse documenten vals waren. De rechtbank volgt dit niet en verwijst daartoe naar bladzijde 2 en 3 van het proces-verbaal van gehoor waarin eiser verklaart dat het correct is dat hij in het bezit was van een valse Poolse verblijfsvergunning en een vals Pools rijbewijs. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van dit proces-verbaal nu dit proces-verbaal op ambtseed is opgemaakt. De rechtbank stelt verder vast dat eiser slechts heeft gesteld dat hij in het bezit is van een geldig Moldavisch rijbewijs, maar niet is gebleken dat eiser dit rijbewijs daadwerkelijk heeft getoond of heeft overgelegd. Daar komt bij dat, anders dan de minister tijdens de zitting heeft gesteld, een Moldavisch rijbewijs naar het oordeel van de rechtbank geen geldig document voor grensoverschrijding is omdat dit niet voldoet aan de voorwaarden voor toegang en verblijf zoals neergelegd in artikel 6 van de SGC, onderdeel A1/4.1 van de Vc en artikel 12 van de Vw. Het Moldavisch rijbewijs kan niet als geldig document voor grensoverschrijding worden aangemerkt omdat het niet de nationaliteit van de houder bevat, terwijl dit een minimale eis is die de Vc aan een geldig document voor grensoverschrijding stelt. De minister heeft daarom mogen concluderen dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft omdat hij zich, door het bezit van valse Poolse documenten en het niet beschikken over een geldig reisdocument of document voor grensoverschrijding, niet heeft gehouden aan het bepaalde in de Vw. De beroepsgrond slaagt niet.
Inreisverbod
6. Eiser voert aan dat het opleggen van een inreisverbod voor hem bijzonder nadelig is gelet op zowel zijn individuele omstandigheden als op de algemene situatie in Moldavië. De minister heeft ten aanzien van de oplegging van het inreisverbod geen (kenbare) evenredige belangenafweging gemaakt. Als bijzondere individuele omstandigheid heeft eiser gewezen op zijn werk als chauffeur waarvoor hij regelmatig het grondgebied van de EU dient in te reizen. Wanneer eiser niet als chauffeur kan werken verliest hij zijn inkomstenbron waarvan zijn gezin afhankelijk is. Moldavië is een van de armste gebieden in Europa en het is heel moeilijk voor eiser om ander werk te vinden. Ook is in het bestreden besluit ten onrechte opgenomen dat eiser geen redenen of omstandigheden heeft aangevoerd om af te zien van het opleggen van een inreisverbod.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat de minister in het bestreden besluit op pagina 2 heeft gesteld dat eiser geen redenen of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan van oplegging van een inreisverbod moet worden afgezien. Desgevraagd heeft de minister tijdens de zitting naar voren gebracht dat in het bestreden besluit een belangenafweging is gemaakt omdat daarin verwezen is naar het proces-verbaal van gehoor en vervolgens is overwogen dat eiser verder geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd. De rechtbank volgt de minister hierin niet. In het bestreden besluit is geen kenbare belangenafweging opgenomen nu hierin niet is ingegaan op (persoonlijke) omstandigheden die eiser tijdens het gehoor heeft genoemd en niet is uitgelegd hoe de minister deze omstandigheden weegt. Dit betekent dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt, voor zover dit het inreisverbod betreft.
6.2.
De minister heeft tijdens de zitting – desgevraagd – gemotiveerd waarom niet van de oplegging van een inreisverbod aan eiser is afgezien gelet op zijn persoonlijke omstandigheden. De minister heeft het standpunt ingenomen dat de wens van eiser om in de EU of Roemenië als chauffeur te werken niet voldoende is om van oplegging van een inreisverbod af te zien. Hierbij betrekt de minister dat de werkgever van eiser in Moldavië is gevestigd en niet gebleken is dat eiser niet buiten het grondgebied van de EU kan werken of inkomen kan genereren. Er is daarom niet gebleken van zeer bijzondere omstandigheden in de economische of familiaire sfeer, welke rechtvaardigen dat van de oplegging van een inreisverbod moet worden afgezien.
6.3.
De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen inreisverbod in stand te laten. De rechtbank kan de tijdens de zitting gegeven motivering van de minister namelijk volgen en eiser heeft deze motivering tijdens de zitting ook niet inhoudelijk weersproken. De minister mocht in de wens van eiser om in de EU te werken of inkomen te genereren onvoldoende aanleiding vinden om af te zien van het opleggen van een inreisverbod.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek heeft. Om die reden veroordeelt de rechtbank de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond voor zover dat is gericht tegen het inreisverbod;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij aan eiser een inreisverbod is opgelegd;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van dat besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 november 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.