In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 november 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, een Moldavische nationaliteit, had tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie beroep ingesteld. Dit besluit, genomen op 29 december 2024, hield een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van een jaar in, met een vertrektermijn van vier weken. Verzoeker was gesignaleerd in het Schengeninformatiesysteem (SIS) vanwege dit terugkeerbesluit.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 7 augustus 2025, samen met een andere zaak (NL25.835). Tijdens de zitting waren de gemachtigden van zowel verzoeker als verweerder aanwezig. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, aangezien de rechtbank in de andere zaak (NL25.835) al uitspraak had gedaan op het beroep, een voorlopige voorziening niet meer nodig was. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
Desondanks heeft de voorzieningenrechter de Minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan verzoeker, omdat de rechtbank het bestreden besluit had vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand had gelaten. De proceskostenvergoeding bedraagt € 907,-, omdat de gemachtigde van verzoeker een verzoekschrift had ingediend. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.