ECLI:NL:RBDHA:2025:21164

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
NL25.1944
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Colombiaanse eiseres op basis van ongeloofwaardigheid van politieke activiteiten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 6 november 2025, wordt de afwijzing van de asielaanvraag van een Colombiaanse eiseres behandeld. Eiseres, geboren in 1995, heeft op 28 november 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 14 januari 2025 afgewezen, omdat de asielmotieven van eiseres, met name de problemen die zij ondervindt vanwege politieke activiteiten, als ongeloofwaardig werden beschouwd. De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 7 augustus 2025 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de gestelde problemen van eiseres ongeloofwaardig zijn, onderbouwd door het ontbreken van objectieve documenten ter ondersteuning van haar claims. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen aangifte heeft gedaan van de bedreigingen die zij heeft ervaren, wat door de minister als een gebrek aan bewijs werd aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat de minister de afwijzing van de asielaanvraag terecht in stand heeft gehouden, en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.1944
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: 292.428.7460, eiseres

mede namens haar minderjarige kind
[minderjarige], (gemachtigde: mr. E.D. van Elst),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. J.G.R. Becker).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiseres als bedoeld in artikel 28 van de Vw.1 Eiseres is het hier niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. De minister mocht de gestelde problemen van eiseres wegens (politieke) activiteiten van haarzelf en van haar familieleden ongeloofwaardig vinden. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Eiseres heeft op 28 november 2022 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Zij heeft de Colombiaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum 1] 1995. De zoon van eiseres is geboren op [geboortedatum 2] 2020. De minister heeft met het bestreden besluit van 14 januari 2025 de asielaanvraag in de verlengde asielprocedure afgewezen als ongegrond.
3.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
3.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1 Vreemdelingenwet 2000.
3.3.
De rechtbank heeft het beroep op 7 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, mr. E.H. Bokhorst als waarnemer van de gemachtigde van eiseres, G. Wassens-Brouwer als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
4. Eiseres legt aan haar asielaanvraag onder meer ten grondslag dat haar vader voorzitter was van een vakbond. Tijdens het nader gehoor van 18 oktober 2023 heeft eiseres verklaard dat haar vader tot 2008 heeft gewerkt en dat hij tot twee jaar terug problemen in verband met zijn activiteiten heeft ondervonden. Daarnaast heeft eiseres verklaard dat zij en haar familie ontheemd zijn. Dit is gebeurd toen eiseres heel jong was. Een tante van eiseres was ook ontheemd en zij is in 2014 door guerrilla’s om het leven gebracht. Dit is door de Colombiaanse autoriteiten onbestraft gebleven. Verder heeft eiseres verklaard dat zij van 2011 tot 2018 ongeveer 20 keer naar bijeenkomsten is geweest van slachtoffers en in 2019 twee keer heeft deelgenomen aan een demonstratie/protestmarsen. Tijdens deze demonstraties/protestmarsen is tegen eiseres gezegd dat zij moest zwijgen en dat zij anders vermoord zou worden. Eiseres is ook tijdens een incident in de bus op een vergelijkbare manier bedreigd. Eiseres heeft een relatie gekregen met een sociaal leider, genaamd [persoon1] en is zwanger van hem geraakt. Op 31 oktober 2019 is eiseres met [persoon1] vertrokken naar Barcelona (gedurende 5 dagen), naar Israël (gedurende 4 maanden) en naar Portugal (gedurende een week). Tijdens deze reis ontdekte eiseres dat [persoon1] Colombia had verlaten omdat hij vreesde voor vervolging. Vervolgens is eiseres naar Colombia teruggekeerd. De relatie met [persoon1] is verbroken. In Colombia is de zoon van eiseres en [persoon1] geboren met een medische afwijking. Hij kreeg niet de medische zorg die hij nodig had. Vervolgens heeft eiseres een relatie gekregen met [persoon2] . Vanwege deze relatie heeft zij problemen gekregen met [persoon1] , omdat [persoon1] joodse roots heeft en [persoon2] een moslim is. Op 26 november 2022 heeft eiseres samen met haar minderjarige zoon uiteindelijk Colombia verlaten.

Het bestreden besluit

5. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Ontheemding;
3. Problemen vanwege (politieke) activiteiten van eiseres en van haar familieleden;
4. Bedreigingen door ex-partner.
5.1.
De minister heeft deze asielmotieven beoordeeld aan de hand van Werkinstructie (WI) 2024/6 die gaat over de geloofwaardigheidsbeoordeling. De minister stelt zich op het standpunt dat de identiteit, nationaliteit en herkomst en de ontheemding geloofwaardig zijn. De minister acht de problemen vanwege (politieke) activiteiten en de bedreigingen door de ex-partner ongeloofwaardig. De minister stelt zich op het standpunt dat eiseres deze asielmotieven niet volledig heeft onderbouwd met objectieve documenten. De minister baseert de afwijzing vervolgens op twee pijlers, namelijk 1) dat eiseres onvoldoende documenten heeft gegeven en daarvoor geen goede verklaring heeft gegeven2 en 2) dat de verklaringen van eiseres geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen.3 Eiseres is geen verdragsvluchteling en de minister neemt geen reëel risico op ernstige schade aan bij een terugkeer naar Colombia. Daarom concludeert de minister dat de asielaanvraag van eiseres ongegrond is en moet worden afgewezen. Wel verleent de minister aan eiseres, vanwege de gezondheidstoestand van haar zoon, voorlopig uitstel van vertrek in afwachting van een definitieve beslissing op de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 Vw.
2 Artikel 31, lid 6, onder b van de Vw.
Omvang van het geschil
6. Voordat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep van eiseres, stelt de rechtbank vast dat eiseres alleen gronden van beroep heeft gericht tegen het ongeloofwaardig bevonden asielmotief 3; de problemen vanwege (politieke) activiteiten van haarzelf en haar familieleden. Er zijn geen gronden van beroep gericht tegen de andere drie asielmotieven zodat de (on)geloofwaardigheid van deze asielmotieven niet in geschil is. De rechtbank zal daarom alleen ingaan op de (on)geloofwaardigheid van de problemen vanwege (politieke) activiteiten van eiseres en haar familie.
Aangifte bedreigingen
7. Eiseres voert aan dat de minister ten onrechte tegenwerpt dat zij geen aangifte heeft gedaan naar aanleiding van de bedreigingen. Wanneer eiseres een (bewijs van) aangifte zou overleggen leren algemene ervaringsregels dat de minister hieraan geen bewijswaarde toekent omdat een aangifte enkel een weergave van een verklaring van eiseres is. Daarnaast volgt uit het Algemeen Ambtsbericht (AAB) over Colombia4 dat er sprake is van een hoge mate van straffeloosheid en aangiftes niet leiden tot vervolging van daders. Uit het enkele ontbreken van een aangifte kan de minister daarom niet afleiden dat eiseres niet daadwerkelijk werd bedreigd. Tijdens de zitting heeft eiseres, onder verwijzing naar haar zienswijze, verder aangevoerd dat zij vreest voor represailles wanneer zij aangifte zou doen en dat zij ook daarom geen aangifte heeft gedaan.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister mocht tegenwerpen5 dat eiseres geen goede verklaring heeft gegeven voor het niet doen van aangifte naar aanleiding van de gestelde bedreigingen. De minister verwijst niet ten onrechte naar pagina 55 van het AAB en naar het landgebonden asielbeleid ten aanzien van Colombia6 waaruit volgt dat men zich bij bedreiging tot de Colombiaanse autoriteiten kan wenden voor aangifte en bescherming. De omstandigheid dat - volgens pagina 53 van het AAB - veel aangiftes niet leiden tot een zaak en dat sprake is van een hoge mate van straffeloosheid voor wat betreft het opvolging geven aan aangiftes, maakt niet dat het doen van aangifte in het geheel en op voorhand zinloos is. De stelling van eiseres dat het doen van aangifte zinloos zou zijn, hoefde daarom door de minister niet te worden aangemerkt als een verschoonbare reden om van (jarenlange) bedreigingen geen aangifte te doen. De minister mocht hierbij ook meewegen dat een aangifte de verklaringen van eiseres had kunnen onderbouwen en dat hierbij inspanning van eiseres mocht worden verwacht, zelfs wanneer de Colombiaanse autoriteiten niks zouden doen met een aangifte van eiseres. De rechtbank volgt eiseres niet in hetgeen zij tijdens de zitting heeft aangevoerd inhoudende dat zij ook geen aangifte heeft gedaan omdat zij vreest voor represailles en dat zij dit al in de zienswijze naar voren heeft gebracht.
3 Artikel 31, lid 6, onder c van de Vw.
4 Algemeen Ambtsbericht Colombia (juni 2024), pagina 53.
5 Op grond van artikel 31, lid 6, onder b van de Vw.
6 Paragraaf C/10.5.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
Eiseres heeft verwezen naar haar zienswijze waarin zij haar verklaring over wat de politie en het OM tegen haar vader hebben gezegd, heeft aangehaald. Anders dan eiseres stelt, blijkt uit deze verklaring niet dat zij geen aangifte heeft gedaan omdat zij vreest voor represailles. Eiseres heeft namelijk verklaard dat zij geen aangifte heeft gedaan omdat het systeem in Colombia niet werkt en dat haar vader bekenden had binnen het OM en de politie en dat zij hebben verteld dat hun baan niets voorstelde.7 De minister heeft mede uit deze verklaring van eiseres mogen opmaken dat zij geen aangifte heeft gedaan omdat zij vindt dat dit bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.
Het bus-incident
8. Eiseres voert aan dat de minister bij de beoordeling van het incident in de bus waarbij eiseres door een paramilitair werd opgedragen te zwijgen, teveel nadruk legt op het ontbreken van een verband met de eerdere activiteiten van eiseres. Eiseres werd in de bus direct en persoonlijk bedreigd vanwege het uiten van haar mening op dat moment. Eiseres wil door het noemen van het bus-incident duidelijk maken dat zij nergens vrijuit kan spreken en dat men in Colombia in de problemen kan komen, ook zonder deelname aan demonstraties. Tijdens de zitting heeft eiseres haar standpunt aangevuld en aangevoerd dat de minister ten onrechte aan haar heeft tegengeworpen dat zij wisselende verklaringen heeft afgelegd over het bus-incident. Haar verklaringen moeten worden bezien in de context van de vraagstelling op pagina 13 van het verslag van het nader gehoor. De minister heeft daar namelijk een lange, ingewikkelde vraag met sub-vragen gesteld.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het standpunt mocht stellen dat de bedreiging van eiseres in de bus toevallig was en niet gebleken is dat deze bedreiging direct en persoonlijk tegen eiseres was gericht vanwege haar (politieke) activiteiten. De minister mocht op basis van de verklaringen van eiseres uit het nader gehoor concluderen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bedreiging in de bus een specifiek jegens haar persoon gerichte actie was. Dat eiseres in beroep stelt dat de bedreigingen geen verband hielden met eerdere activiteiten laat onverlet dat zij over het al dan niet bestaan van een dergelijk verband in het nader gehoor onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven. De rechtbank verwijst in dat kader naar pagina 12 en 13 van het nader gehoor. Daaruit blijkt dat de hoormedewerker diverse vragen heeft gesteld om te achterhalen of het incident in de bus een op zichzelf staand incident was of dat dit bijvoorbeeld verband hield met de demonstraties waaraan eiseres heeft deelgenomen, maar dat eiseres daarop geen eenduidig antwoord heeft gegeven.
8.2.
Niet ten onrechte heeft de minister bij de beoordeling ook betrokken dat eiseres wisselende verklaringen over het bus-incident heeft afgelegd. Waar eiseres in haar verklaringen op pagina 12 en 13 van het nader gehoor vertelt dat zij (actief) haar mening heeft geuit in een gesprek, verklaart eiseres op pagina 38 enkel te hebben geluisterd naar een gesprek tussen een paramilitair en een andere vrouw. Eiseres heeft op pagina 38 verklaard dat de paramilitair zich in één keer direct tot eiseres richtte en heeft gevraagd:
“(…). Of zijn jullie bang? (…)”.Eiseres heeft verklaard dat zij hierop stil is gebleven.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat haar verklaring moet worden bezien in de context van de lange, ingewikkelde vraagstelling op pagina 13 van het verslag van het nader gehoor en dat haar verklaringen daarom niet wisselend zijn. Wat er ook zij van de vraagstelling op pagina 13, uit pagina 12, laatste alinea van het verslag blijkt dat aan eiseres een korte vraag is gesteld:
“(…). Bent u ook benaderd door paramilitairen vanwege uw demonstraties dat u moet zwijgen?(…)”. Eiseres heeft daarop duidelijk en uit eigen beweging verklaard dat zij in de bus zat op weg naar huis, dat zij haar mening gaf en dat de paramilitairen dit hoorden en zeiden dat eiseres haar mond moest houden en dat zij anders omgebracht zou worden. Deze verklaring komt niet overeen met haar verklaring dat zij enkel heeft geluisterd. De beroepsgrond slaagt niet.
7 Rapport nader gehoor, pagina 38.
Protestmarsen, demonstraties en bijeenkomsten
9. Eiseres voert vervolgens aan dat de minister in het bestreden besluit niet ingaat op het door haar, in haar zienswijze, gemaakte onderscheid tussen protestmarsen, demonstraties en bijeenkomsten van slachtoffers. Omdat de minister hier niet op ingaat moet het ervoor worden gehouden dat eiseres de tegenwerping in het voornemen, dat zij op dit punt wisselende verklaringen heeft afgelegd, voldoende heeft weerlegd. Dit punt is daarmee volgens eiseres niet langer in geschil. Voor zover de minister nog wel aan haar tegenwerpt dat zij geen onderscheid heeft gemaakt tussen protestmarsen, demonstraties en bijeenkomsten van slachtoffers en dat zij terzake wisselend heeft verklaard heeft eiseres tijdens de zitting toegelicht dat zij en de hoormedewerker tijdens het nader gehoor langs elkaar heen hebben gepraat. De hoormedewerker heeft namelijk gevraagd naar protestmarsen, terwijl eiseres sprak over demonstraties. Eiseres heeft deelgenomen aan 2 demonstraties en aan veel meer protestmarsen. Eiseres kon pas bij de zienswijze reageren omdat de minister niet eerder dan in het voornemen heeft tegengeworpen dat eiseres wisselend heeft verklaard. De minister werpt dan ook ten onrechte aan haar tegen dat zij niet al bij de correcties en aanvullingen naar voren heeft gebracht dat er onderscheid moet worden gemaakt tussen protestmarsen, demonstraties en bijeenkomsten.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond van eiseres, dat blijkens het bestreden besluit niet langer in geschil is dat zij geen wisselende verklaringen heeft afgelegd, berust op een onjuiste lezing van het bestreden besluit. Uit het bestreden besluit, pagina 4, vierde en vijfde alinea, blijkt dat de minister nog steeds aan eiseres tegenwerpt dat uit haar verklaringen tijdens het nader gehoor blijkt dat zij met marsen en demonstraties hetzelfde bedoelt. De rechtbank kan de minister in dat standpunt volgen. De minister heeft verwezen naar pagina 13 van het nader gehoor. De hoormedewerker heeft eiseres daar gevraagd: ‘
Hoe vaak hebt u deelgenomen aan marsen of demonstraties?’. Eiseres heeft daarop, voor zover van belang, geantwoord:
‘Twee protesten. Ik was ook bij bijeenkomsten van slachtoffers (…)’. De minister heeft hieruit mogen opmaken dat eiseres met demonstraties en protestmarsen hetzelfde bedoelt en dat zij daarnaast heeft deelgenomen aan bijeenkomsten van slachtoffers. Verder heeft de hoormedewerker op pagina 21, voor zover van belang, aan eiseres voorgehouden dat zij heeft verklaard dat zij ongeveer 20 keer naar slachtofferbijeenkomsten is geweest en dat zij in 2019 twee keer heeft deelgenomen aan een demonstratie. Eiseres heeft daarop geantwoord, voor zover van belang, dat zij in 2019 twee keer heeft meegedaan aan marsen. De minister mocht deze verklaring opvatten als een instemmende verklaring van eiseres dat zij in 2019 inderdaad twee keer heeft deelgenomen aan demonstraties/protestmarsen. Eiseres heeft op dit punt tijdens het nader gehoor niet verduidelijkt dat zij met protestmarsen iets anders bedoelt dan met demonstraties. De rechtbank volgt de minister eveneens in diens standpunt dat indien er wel een belangrijk verschil bestond tussen deelname aan demonstraties en aan protestmarsen – en aan de frequentie waarmee eiseres daaraan heeft deelgenomen, namelijk twee demonstraties en veel méér protestmarsen – het aan eiseres was om dit uiterlijk bij de correcties en aanvullingen te verduidelijken. In het verlengde van het voorgaande heeft de minister aan eiseres mogen tegenwerpen dat zij op pagina 12 van het nader gehoor heeft verklaard dat zij altijd heeft meegedaan aan demonstraties, terwijl zij daarna in hetzelfde gehoor steevast over (slechts) twee concrete demonstraties/protestmarsen heeft verklaard en dat eiseres daarmee wisselend heeft verklaard over een belangrijk onderdeel van haar asielrelaas. De beroepsgrond slaagt niet.
(Tijdstip van) bedreigingen
10. Eiseres voert aan dat zij in haar zienswijze inhoudelijk is ingegaan op de bedreigingen en de tijdstippen waarop deze bedreigingen hebben plaatsgevonden. Wat in het voornemen is tegengeworpen is daarmee gemotiveerd weerlegd. De minister is hier in het bestreden besluit niet meer op ingegaan zodat dit onderdeel volgens eiseres niet langer in geschil is.
10.1.
De rechtbank stelt voorop dat de minister in het bestreden besluit op pagina 3 is ingegaan op wat eiseres in haar zienswijze heeft opgemerkt over het tijdstip van de bedreigingen. De minister volgt eiseres in haar zienswijze op dat punt en daarmee vervalt het sub-argument over het tijdstip van de bedreigingen. Dat de minister in het bestreden besluit niet is ingegaan op hetgeen eiseres in haar zienswijze overigens naar voren heeft gebracht over de bedreigingen volgt de rechtbank evenmin. De minister is in het bestreden besluit op pagina 3 uitdrukkelijk ingegaan op de gestelde bedreigingen en waarom deze bedreigingen, tijdens onder andere het bus-incident, vaag en niet persoonlijk zijn. De minister heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiseres omtrent de problemen door haar eigen politieke activiteiten niet samenhangend en aannemelijk zijn en dat deze conclusie stand blijft houden aangezien er 3 geldige sub-argumenten zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de laatste beroepsgrond in het beroepschrift van 11 februari 2025 van eiseres, zoals door eiseres tijdens de zitting toegelicht, betrekking heeft op het bus-incident en het verschil van mening over de definities van protestmarsen, demonstraties en bijeenkomsten van slachtoffers. De rechtbank verwijst voor de beoordeling van deze gronden naar haar rechtsoverwegingen onder 8.1-8.2 en 9.1.

Conclusie en gevolgen

12. De minister heeft de asielaanvraag van eiseres terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 november 2025

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.