ECLI:NL:RBDHA:2025:21167
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag door te vroege ingebrekestelling
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, wordt het beroep van eiser, een Syrische asielzoeker, behandeld. Eiser heeft een asielaanvraag ingediend op 25 maart 2024, maar stelt dat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat eiser de minister op 25 juni 2025 in gebreke heeft gesteld, terwijl de beslistermijn nog niet was verstreken. De rechtbank legt uit dat volgens artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een ingebrekestelling pas kan worden gedaan als de beslistermijn is verstreken. Aangezien de minister een besluit- en vertrekmoratorium heeft ingesteld voor vreemdelingen uit Syrië, is de oorspronkelijke beslistermijn van zes maanden verlengd met twaalf maanden, wat betekent dat de beslistermijn eindigde op 25 september 2025. De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling te vroeg is gedaan, waardoor het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van C. Gümüş, griffier, en is openbaar uitgesproken.