In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 januari 2025 een beschikking gegeven met betrekking tot de bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing die is gegeven door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De zaak betreft de minderjarigen [de minderjarige 1], [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3], die onder toezicht staan van de gecertificeerde instelling. De ouders, de moeder en de vader, zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de vader heeft zich niet constructief opgesteld in de samenwerking met de gecertificeerde instelling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader niet is verschenen op de zitting, ondanks dat hij correct was opgeroepen. De moeder was ook niet aanwezig, wat de situatie bemoeilijkt.
De kinderrechter heeft de feiten in overweging genomen, waaronder de echtscheiding van de ouders en de ondertoezichtstelling van de kinderen die is verlengd tot 28 augustus 2025. De gecertificeerde instelling heeft de vader op 30 september 2024 een schriftelijke aanwijzing gegeven, maar de samenwerking is problematisch gebleken. De vader heeft aangegeven dat hij niet in staat is om naar Den Haag te reizen voor een fysiek overleg, wat de communicatie bemoeilijkt. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat het noodzakelijk is dat de ouders samenwerken met de gecertificeerde instelling om de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen.
De kinderrechter heeft de schriftelijke aanwijzing bekrachtigd, omdat deze zorgvuldig is voorbereid en gemotiveerd. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt aangetekend. De kinderrechter hoopt dat de gecertificeerde instelling en de vader in de toekomst een constructieve samenwerking kunnen opbouwen.