ECLI:NL:RBDHA:2025:21239

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
NL25.52473
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in het kader van de Dublinverordening met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 november 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, van Turkse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 23 oktober 2025, waarin de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 werd opgelegd. De rechtbank heeft het beroep op 5 november 2025 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. Eiser betwistte de grondslag van de maatregel, met name de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, en voerde aan dat hij een vluchteling was zonder documenten en dat zijn medische en psychische situatie niet in aanmerking was genomen.

De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd, omdat er voldoende aanknopingspunten waren voor een overdracht op basis van de Dublinverordening. Eiser had geen geldige reisdocumenten en had eerder aangegeven niet te willen terugkeren naar Frankrijk, waar hij naartoe zou worden overgedragen. De rechtbank concludeerde dat de zware en lichte gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren om het risico op onttrekking aan het toezicht te onderbouwen. Eiser's verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, evenals het verzoek om een proceskostenveroordeling. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.52473

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G.M.H. Vriesde),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 november 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1983.
Grondslag van de maatregel
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [1] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
3. Eiser stelt dat de maatregel van bewaring op een onjuiste grondslag is gebaseerd. Ter zitting is gebleken dat het hoger beroep van eiser tegen het overdrachtsbesluit gegrond is verklaard. De Afdeling [2] heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank. Daardoor herleeft ook de voorlopige voorziening en heeft eiser rechtmatig verblijf.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is de grondslag waarop de maatregel van bewaring is gebaseerd, juist. Het gegeven dat het beroep tegen het overdrachtsbesluit herleeft, maakt niet dat er geen aanknopingspunten zijn dat de Dublinverordening op eiser van toepassing is. Verder maakt het terugverwijzen van het beroep niet dat daarmee ook de voorlopige voorziening herleeft. Dit is immers een afzonderlijke procedure, waarin de voorlopige voorzieningenrechter een voorlopig oordeel geeft of een tijdelijke maatregel treft. In het geval van eiser heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. [3] Daarmee is die procedure geëindigd.
Gronden van de maatregel
5. In de maatregel staan als zware gronden [4] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [5] vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser voert aan dat zware grond 3a niet aan de maatregel ten grondslag kan worden gelegd, omdat hij een vluchteling is. Van vluchtelingen is algemeen bekend dat zij meestal niet over documenten beschikken. Nu eiser in afwachting is van zijn beroep tegen het overdrachtsbesluit is ook zware grond 3k ten onrechte tegengeworpen. Eiser heeft verklaard dat hij in Frankrijk in omstandigheden heeft moeten verblijven die in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM [6] en artikel 4 van het Handvest. [7] Hij heeft ook geen behandeling gekregen voor zijn medische en psychische problemen. Eiser heeft eerder verklaard suïcidale gedachten te hebben en zelfmoord te plegen als hij wordt overgedragen. Verweerder had daarom moeten besluiten de overdracht naar Frankrijk niet voort te zetten. Verder betwist eiser lichte grond 4c. Het was immers voor verweerder bekend waar hij verbleef.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser de feitelijke juistheid van de zware gronden 3a en 3k niet heeft betwist. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom deze zware gronden zich feitelijk voordoen. Eiser beschikt namelijk niet over geldige reisdocumenten of een visum. Eiser heeft verder een overdrachtsbesluit ontvangen en wist dat hij naar Frankrijk moest gaan. Hij heeft meerdere keren aangegeven niet te willen terugkeren naar Frankrijk en niet te willen meewerken aan een overdracht. Het terugverwijzen van het beroep dat ziet op de overdracht naar Frankrijk in het kader van de Dublinverordening, betekent niet dat op het moment van het sluiten van het onderzoek niet van de geldigheid van het overdrachtsbesluit kon worden uitgegaan. Deze grond is dan ook terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. De vraag of de overdracht naar Frankrijk een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest oplevert, ligt nu niet ter toetsing in deze bewaringsprocedure voor. Ter toetsing ligt voor of er voldoende zicht is op overdracht en dit is gelet op het overdrachtsbesluit aanwezig. De lichte grond 4c heeft verweerder eveneens terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Uit vaste jurisprudentie volgt dat slechts sprake is van een vaste woon-of verblijfplaats als de vreemdeling op een gesteld adres is ingeschreven in de BRP. [8] Eiser staat niet ingeschreven in de BRP. Verder heeft eiser lichte grond 4d niet betwist. Deze grond is feitelijk juist en voldoende toegelicht in de maatregel van bewaring. Deze gronden samen zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen, zodat het risico op onttrekking daarmee is gegeven.
Lichter middel
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder had moeten volstaan met toepassing van een lichter middel, omdat hij zich altijd aan zijn meldplicht heeft gehouden toen hij in het AZC verbleef en sprake is van medische problemen. Eisers medische situatie is verslechterd tijdens zijn verblijf in het detentiecentrum.
9. Gelet op de aanwezige zware en lichte gronden is sprake van een risico op onttrekking. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet gebleken is dat een lichter middel doeltreffend is om dit risico te ondervangen. Dit blijkt ook uit het gegeven dat de meldplicht en het voeren van vertrekgesprekken niet hebben geleid tot het vertrek van eiser. Eisers medische omstandigheden zijn ook meegewogen in de maatregel van bewaring. Verweerder heeft in de maatregel overwogen dat eisers medische en psychische klachten geen reden zijn om eiser detentieongeschikt te verklaren, omdat in het detentiecentrum gespecialiseerde zorg aanwezig is. Deze zorg is gelijkwaardig aan de medische zorg in de vrije maatschappij.
Ambtshalve toetsing
10. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 11 november 2025 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 604/2013.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Bij uitspraak van 13 oktober 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:6317.
4.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
5.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
8.Basisregistratie personen.