ECLI:NL:RBDHA:2025:21254

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
09-267336-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Eendaadse samenloop van medeplegen van een poging tot doodslag en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 oktober 2025 uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die samen met medeverdachten betrokken was bij een gewelddadig incident op 15 augustus 2024 in Den Haag. De verdachte heeft samen met anderen het slachtoffer, [naam 1], zonder enige aanleiding aangevallen, waarbij fors fysiek geweld is gebruikt. Het slachtoffer is geslagen en getrapt, waardoor hij het bewustzijn verloor en roerloos op straat bleef liggen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 136 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd. Daarnaast is een werkstraf van 80 uren en een leerstraf van 20 uren opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft de betrokkenheid van de verdachte bij het geweld als ernstig gekwalificeerd, gezien de impact op het slachtoffer en de openbare orde. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, [naam 1], gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade. De vordering van de benadeelde partij, [naam 2], is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van de geweldshandelingen tegen deze partij is vrijgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-267336-24
Datum uitspraak: 16 oktober 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 2 oktober 2025.
De officier van justitie in deze zaak is mr. I.G.M. Oostrom en de raadsvrouw van de verdachte is mr. T.S.S. Overes te Almere. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 15 augustus 2024 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (aan) [naam 1] , opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [naam 1] (hard) tegen het hoofd heeft geslagen/gestompt waardoor die [naam 1] ten val kwam en/of
- ( vervolgens), terwijl die [naam 1] op de grond lag, meermalen, althans eenmaal, (met geschoeide voet) (met kracht) tegen het hoofd van die [naam 1] heeft getrapt/geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 15 augustus 2024 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, openlijk, te weten op/aan de Stationsweg, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere perso(o)n(en), te weten [naam 2] en/of [naam 1] , door
- die [naam 2] en/of [naam 1] tegen het lichaam en/of hoofd te slaan en/of te schoppen;

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 impliciet primair en 2 ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde bepleit. Ten aanzien van het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegd heeft de raadsvrouw zich namens de verdachte gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw partiële vrijspraak bepleit, namelijk voor zover de tenlastelegging ziet op de openlijke geweldpleging tegen [naam 2] . Ten aanzien van de bewezenverklaring van de openlijke geweldpleging jegens [naam 1] heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsvrouw zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3
Gebruikte bewijsmiddelen feit 1
De rechtbank heeft in de bijlage de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.4
Bewijsoverwegingen feit 1
Aan de verdachte wordt verweten dat hij op 15 augustus 2024 als medepleger betrokken is geweest bij een poging tot doodslag dan wel zware mishandeling van de aangever [naam 1] (hierna ook: de aangever), door samen met anderen de aangever te slaan en te trappen tegen zijn lichaam en hoofd.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat op 15 augustus 2024 in Den Haag een geweldincident heeft plaatsgevonden waarbij de verdachte en drie medeverdachten betrokken zijn geweest. Op camerabeelden, die de rechtbank op de zitting heeft bekeken, is te zien dat verschillende jongens op de aangever komen aflopen en dat hij door vier personen wordt geslagen en geschopt tegen zijn lichaam en hoofd. Door vuistslagen van een van de medeverdachten (verdachte 2 in het proces-verbaal van bevindingen) tegen het hoofd van de aangever valt de aangever achterover op de grond, waarbij hij met zijn achterhoofd op de straatstenen klapt. Terwijl de aangever probeert te gaan zitten geeft een andere medeverdachte (verdachte 4 in het proces-verbaal van bevindingen) de aangever vervolgens een vuistslag richting zijn gezicht. De verdachte (verdachte 3 in het proces-verbaal van bevindingen) komt vervolgens met een aantal grote passen in volle vaart aanrennen en trapt, door zijn been eerst volledig naar achteren te halen, met zijn voet tegen het hoofd van de aangever, alsof hij een voetbal probeert weg te schieten. Door deze trap gaat het hoofd van de aangever wederom naar achteren, klapt tegen de straatstenen en stuitert weer op. Vrijwel gelijktijdig stampt de derde medeverdachte (verdachte 1 in het proces-verbaal van bevindingen) met geschoeide voet tegen de borst en direct daarna tegen het gezicht van de aangever door zijn knie hoog op te trekken en vervolgens zijn rechtervoet plat naar beneden te trappen, waardoor het achterhoofd van de aangever wederom tegen de straatstenen klapt en terug stuitert. Terwijl de aangever op zijn knieën overeind probeert te komen, schopt de derde medeverdachte (verdachte 1 in het proces-verbaal van bevindingen) met zijn geschoeide voet tegen het hoofd van de aangever, alsof hij een voetbal wegschiet. De aangever raakt daarbij direct buiten bewustzijn, valt met zijn buik op de grond en blijft daar in een onnatuurlijke positie roerloos liggen. De verdachte en de medeverdachten rennen vervolgens weg.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe het handelen van de verdachte gekwalificeerd moet worden.
Poging tot doodslag
Voor een bewezenverklaring van de als feit 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag is vereist dat het opzet van de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke vorm, gericht was op de dood van het slachtoffer. Voorwaardelijke opzet op een bepaald gevolg, zoals hier op dodelijk letsel, is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of het handelen van de verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij gekeken moet worden naar de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Daarbij zal het moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Onder de naar ervaringsregels aanmerkelijke kans dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
De rechtbank kan op basis van de camerabeelden vaststellen dat de aangever meermalen en met kracht tegen het hoofd is geschopt. Op de camerabeelden is te zien dat het hoofd van de aangever na elke trap tegen de straatstenen klapt en weer terug stuitert, als de verdachte en de medeverdachte met een aanloop met gestrekt been en met een hoog opgetrokken knie tegen het hoofd van de aangever schoppen, waarna de aangever na de derde trap tegen het hoofd roerloos blijft liggen. De verdachte heeft daarbij op de zitting erkend dat hij tegen het hoofd van de aangever trapte alsof je tegen een voetbal trapt. Het is algemeen bekend dat het hoofd een bijzonder kwetsbaar gedeelte van het lichaam is. Naar algemene ervaringsregels kan het meermaals met kracht schoppen tegen het hoofd leiden tot de dood van het slachtoffer, omdat dit hersenletsel met dodelijke afloop tot gevolg kan hebben.
Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de kans op de dood van de aangever als gevolg van de geweldshandelingen aanmerkelijk is geweest. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van de aangever gericht dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. De rechtbank komt daarmee tot de conclusie dat de verdachte op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever heeft gehad.
Dat er bij de verdachte geen sprake was van een geschoeide voet doet aan de impact van het geweld niet af. De rechtbank komt tot dit oordeel gelet op de aard van de geweldshandelingen van de verdachte, met name de kracht die wordt bijgezet door de aanloop naar de trap tegen het hoofd, en de wijze van het trappen: door zijn been eerst volledig naar achteren te halen, met zijn voet tegen het hoofd van de aangever te trappen, alsof hij een voetbal probeert weg te schieten, terwijl het hoofd van het slachtoffer op dat moment boven de straat hing zodat onvermijdelijk is dat zijn hoofd, gelet op de snelheid en de kracht van de trap, hard naar achteren tegen de straatstenen klapt. Op de beelden is te zien dat het hoofd van het slachtoffer na de klap weer op stuitert. Het is die snelheid en kracht die de enorme impact van de trap teweegbrengen. Daarbij komt dat verdachte en zijn medeverdachten de aangever soms vrijwel gelijktijdig met kracht hebben geschopt en getrapt tegen zijn borst en hoofd terwijl hij al op de grond lag. De kans op de dood van de aangever als gevolg van de geweldshandelingen is aanmerkelijk geweest.
De rechtbank verwerpt daarmee het verweer van de raadsvrouw dat er geen aanmerkelijke kans bestond op het overlijden van het slachtoffer, omdat de verdachte een enkele schop heeft gegeven met een ongeschoeide voet.
De rechtbank komt daarmee tot de conclusie dat de verdachte op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever heeft gehad. De rechtbank acht de ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen.
Medeplegen
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte het feit samen met de medeverdachten heeft gepleegd. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie de feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat er een groep jongens (waaronder de verdachte) op de aangever komt aflopen en geweld begint uit te oefenen. Verdachte en de groep waarbij hij hoort hadden kennelijk één gemeenschappelijk doel: de confrontatie zoeken en vechten met de aangever. De verdachte en de rest van de groep zijn in elkaars bijzijn bezig met het gevecht, wisselen elkaar ook af, volgen elkaar op in het geweld en hebben elkaar versterkt in de aanval tegen de aangever. De verdachte en de medeverdachten hebben zich op geen enkel moment gedistantieerd van het gevecht of iets gedaan om erger te voorkomen. In tegendeel: zij besloten tegen het hoofd van de aangever te schoppen, terwijl de aangever op de grond lag. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat er geen sprake is van medeplegen, omdat de verdachte geen intellectuele en materiële bijdrage zou hebben geleverd aan de laatste schoppen waarbij de aangever zijn bewustzijn verliest, omdat de verdachte op dat moment al wegloopt. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank met betrekking tot het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit van oordeel dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een poging doodslag van de aangever.
3.5
Partiële vrijspraak feit 2
De rechtbank acht de openlijke geweldpleging gericht tegen [naam 2] niet wettig en overtuigend bewezen en zal de verdachte van dit gedeelte van de tenlastelegging vrijspreken. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de camerabeelden dat de geweldshandelingen die op 15 augustus 2024 hebben plaatsgevonden tegen aangever [naam 2] alleen door de medeverdachte [medeverdachte] zijn gepleegd. Op de camerabeelden is te zien dat de medeverdachte [medeverdachte] op twee momenten geweld pleegt richting aangever [naam 2] door hem in zijn gezicht te slaan en te steken met een scherp voorwerp. Niemand van de medeverdachten van het openlijk geweld is daarbij aanwezig of betrokken. Blijkens de camerabeelden hebben de medeverdachten hun geweld alleen op [naam 1] gericht.
Op basis van de camerabeelden kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat de geweldpleging tegen aangever [naam 2] een eenmansactie is geweest van medeverdachte [medeverdachte] . Ten aanzien van de geweldpleging richting aangever [naam 2] is op geen enkel moment sprake van enige vorm van samenwerking. Dat betekent dat voor dit deel van de tenlastelegging onvoldoende wettig bewijs voorhanden is en de rechtbank zal de verdachte daarom van de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging, voor zover dit ziet op de handelingen jegens [naam 2] , vrijspreken.
3.6
Gebruikte bewijsmiddelen feit 2
De rechtbank zal voor het resterende deel van feit 2 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal onderzoek TOUR24/DH1R024068, van de politie eenheid Den Haag, Districtsrecherche Den Haag-Centrum , met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 503). De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 2 oktober 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 16 augustus 2024, (p. 18-19);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 augustus 2024, (p. 86-97).
4. De eigen waarneming van de rechtbank van de camerabeelden, aangeleverd met de bestandsnaam StationswegHuijgensstraat, gedaan op de terechtzitting van 2 oktober 2025.
3.7
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 15 augustus 2024 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] , opzettelijk van het leven te beroven,
- die [naam 1] (hard) tegen het hoofd heeft geslagen waardoor die [naam 1] ten val kwam en
- vervolgens, terwijl die [naam 1] op de grond lag, meermalen, met geschoeide voet met kracht tegen het hoofd van die [naam 1] heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 15 augustus 2024 te ’s-Gravenhage, openlijk, te weten op de Stationsweg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [naam 1] , door
- die [naam 1] tegen het lichaam en hoofd te slaan en te schoppen.
- op de borst van die [naam 1] te stampen.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straffen

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd een gedeelte van 136 dagen voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering, het vinden en behouden van passende dagbesteding en het meewerken aan de begeleiding door een coach. De officier van justitie heeft gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf, bestaande uit de leerstraf Tools4U van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie gevorderd. Ook heeft de officier van justitie een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat er sprake is van eendaadse samenloop. Verzocht wordt om te volstaan met een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest. Daarnaast wordt verzocht rekening te houden met het feit dat de verdachte exact een jaar in een schorsing heeft gelopen en zich daarbij moest houden aan schorsende voorwaarden, waaronder zes maanden elektronisch toezicht met een avondklok. Hoewel er geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, wordt verzocht rekening te houden met het feit dat het een ruim een jaar heeft geduurd voordat de zaak op de zitting is behandeld. Daarom wordt verzocht een voorwaardelijke straf in de vorm van een werkstraf op te leggen en daar alleen de algemene voorwaarden aan te verbinden met een proeftijd van één jaar. De verdachte is daarnaast bereid om mee te werken aan de geadviseerde leerstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag en aan openlijke geweldpleging. De verdachte heeft met zijn medeverdachten zonder enige aanleiding het slachtoffer aangevallen en fors fysiek geweld gebruikt. Het slachtoffer is door de verdachte en medeverdachten geslagen en getrapt, waardoor hij op de grond terecht is gekomen. Terwijl het slachtoffer op de grond lag en alleen werd omgeven door de verdachte en de medeverdachten is hij meerdere malen en met kracht tegen het hoofd getrapt alsof het een voetbal was. Het slachtoffer is hierdoor het bewustzijn verloren en roerloos in een onnatuurlijke positie op straat blijven liggen terwijl de verdachte en medeverdachten wegrenden. De verdachte heeft met zijn medeverdachten buitensporig agressief gehandeld tegen het slachtoffer die op het moment van de trappen al weerloos op de grond lag en zichzelf niet kon verdedigen. De verdachte heeft hierdoor een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn, letsel en leed toegebracht. Dat de lichamelijke gevolgen van het slachtoffer meevielen, is niet te danken aan de verdachte en zijn medeverdachten. De rechtbank benadrukt dat het een kwestie van geluk is geweest dat het handelen van de verdachte en de medeverdachten niet tot de dood van het slachtoffer heeft geleid. Uit de toelichting bij de vordering tot schadevergoeding blijkt dat de geweldpleging een grote impact heeft op het leven van het slachtoffer. Hij is doorverwezen naar een psycholoog om te worden behandeld voor een posttraumatische stressstoornis. Verder overweegt de rechtbank dat de ernstige geweldshandelingen hebben plaatsgevonden op de openbare weg waardoor deze ook aan andere mensen gevoelens van angst en onveiligheid op straat geven. Op de camerabeelden is zichtbaar dat tijdens de geweldshandelingen meerdere mensen op straat aanwezig waren en dat die mensen zichtbaar geschokt en ontdaan waren.
SamenloopDe rechtbank merkt de feiten 1 impliciet primair en 2 aan als gepleegd in eendaadse samenloop, nu de gedragingen een samenhangend feitencomplex opleveren dat zich in dezelfde tijdsperiode en op dezelfde plaats hebben afgespeeld, zodat de verdachte daarvan in wezen één verwijt kan worden gemaakt.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 26 september 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad van 7 augustus 2025 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige op de zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Op de domeinen school, werk/vrije tijd, houding en agressie worden risicofactoren gezien. De verdachte gaat veel om met leeftijdsgenoten die bekend zijn bij de politie en antisociaal gedrag vertonen en hij geeft geen openheid van zaken over deze relaties. Positief is dat de verdachte gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis geen nieuwe politiecontacten heeft gehad en zijn meldplicht is nagekomen. Bij de jeugdreclassering is de verdachte echter wel gesloten, hij geeft geen openheid van zaken. Daarnaast heeft hij geen dagbesteding en gaat hij niet naar school. Ingeschat wordt dat zonder toezicht van de jeugdreclassering en het ontbreken van een dagbesteding de kans zeer groot is dat de verdachte opnieuw met de politie in aanraking komt. Ook is de verdachte beïnvloedbaar en kan hij niet altijd weerstand bieden aan zijn leeftijdsgenoten. Daarnaast kan hij impulsief reageren en beheerst hij weinig vaardigheden om met onwenselijke situaties om te gaan. De Raad vindt daarom een leerstraf gericht op sociale- en cognitieve vaardigheden passend. Het aanleren van sociale probleemoplossingsvaardigheden en het vergroten van de weerbaarheid van de verdachte zal naar verwachting bijdragen aan het voorkomen van recidive. De Raad adviseert daarom de leerstraf Tools4U (die een duur heeft van 20 uren) op te leggen. Op de zitting heeft de Raad naar voren gebracht dat het volgen van onderwijs voor de duur van een proeftijd niet meer geadviseerd wordt als bijzondere voorwaarde, gelet op de meerderjarige leeftijd van de verdachte. Begeleiding van een coach van E25 wordt wel geadviseerd. Naast de leerstraf wordt geadviseerd om een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest en eventueel een werkstraf op te leggen. Geadviseerd wordt om de voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De deskundige van Jeugdbescherming west heeft op de zitting toegelicht dat de verdachte gesloten is in contact en zij daardoor geen goed beeld van hem heeft gekregen. Tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis is een coach ingezet. De verdachte heeft aanvankelijk goed meegewerkt aan de begeleiding van de coach, maar sinds halverwege dit jaar heeft hij geen contact meer met de coach. Het aanleren van sociale vaardigheden zal de verdachte meer inzicht geven. Vervolgens kan er weer een coachingstraject worden ingezet om hem verder te ondersteunen en te begeleiden.
Strafmodaliteit en strafmaatIn zijn algemeenheid geldt dat bij ernstige strafbare feiten als deze, met name als het gaat om de poging tot doodslag, een vrijheidsbenemende straf passend en geboden is. De rechtbank houdt bij de bepaling van de zwaarte van de straf rekening met het feit dat de verdachte bewust heel lang heeft gewacht met verklaren. Pas op het moment dat hij kennis had van het dossier is hij gaan verklaren, waardoor het nemen van verantwoordelijkheid niet zonder beperkingen is gegaan. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de lange periode die is verstreken voordat de zaak inhoudelijk op zitting is behandeld. De zaak tegen de volwassen medeverdachten is al in februari respectievelijk mei 2025 behandeld. De verdachte heeft hierdoor lange tijd in onzekerheid verkeerd. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat de voorlopige hechtenis van de verdachte ruim een jaar geleden is geschorst en dat hij in die periode heeft meegewerkt aan de schorsingsvoorwaarden.
De weging van de hiervoor besproken omstandigheden leidt er toe dat de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen waarvan 136 dagen voorwaardelijk, een werkstraf voor de duur van 80 uren en de leerstraf Tools4U Regulier van 20 uren een passende en pedagogisch adequate sanctie is.
De voorwaardelijke jeugddetentie zal worden opgelegd, omdat de rechtbank het van belang vindt dat de straf bijdraagt aan voorkoming van nieuwe strafbare feiten. Deze voorwaardelijke straf dient ook als stevige waarschuwing voor de verdachte. Aan het voorwaardelijke deel van de jeugddetentie zal de rechtbank een proeftijd van twee jaren verbinden en de bijzondere voorwaarden opleggen die de Raad (op de zitting) heeft geadviseerd. De rechtbank ziet in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd geen aanleiding om een kortere proeftijd dan twee jaren te verbinden aan de voorwaarden.
De leerstraf Tools4U zal de rechtbank opleggen, opdat de verdachte vaardigheden aangeleerd krijgt om op een juiste manier te reageren op ongewenste situaties, wat kan bijdragen aan het voorkomen van recidive. Verder ziet de rechtbank in de aard en de ernst van de feiten aanleiding om ook een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen. De rechtbank overweegt daartoe dat het van belang is dat de verdachte de directe gevolgen van zijn handelen ondervindt door tijd te besteden aan het verrichten van onbetaalde arbeid. De rechtbank acht een werkstraf voor de duur van 80 uren passend en geboden.
Dadelijke uitvoerbaarheidDe rechtbank zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het toezicht bevelen zoals (ter zitting) door de Raad is geadviseerd. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten medeplegen van poging doodslag en openlijke geweldpleging. Uit het rapport van de Raad volgt dat het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Bovendien is de verdachte tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis opnieuw in aanraking gekomen met de politie wegens verdenking van een nieuw strafbaar feit. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarbij beheerst de verdachte nog onvoldoende vaardigheden om met onwenselijke situaties om te gaan. Om de verdachte hierin te ondersteunen en begeleiden is de dadelijke voortzetting van de begeleiding noodzakelijk.

7.De vordering van de benadeelde partij [naam 2]

[naam 2], op de zitting vertegenwoordigd door mr. M.P. de Klerk, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert aan schade een bedrag van € 525.501,36, te vermeerderen met de wettelijke rente en vordert de verdachte hiertoe hoofdelijk te veroordelen. De vordering ziet op € 484.562,36 aan materiële schade en € 40.939,00 aan immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de hoogte van het toe te wijzen bedrag heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Wel heeft de officier van justitie gevorderd de wettelijke rente toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak ten aanzien van de geweldshandelingen tegen [naam 2] , heeft de verdediging primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Voor zover wel tot een bewezenverklaring wordt gekomen wordt verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert dan wel de vordering af te wijzen, omdat de verdachte geen bijdrage heeft geleverd aan de opgelopen schade.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte zal worden vrijgesproken van de geweldshandelingen gepleegd tegen de benadeelde partij.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

8.De vordering van de benadeelde partij [naam 1]

[naam 1], op de zitting vertegenwoordigd door mr. H.W. van Eeuwijk, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 21.662,50, te vermeerderen met de wettelijke rente en vordert de verdachte hiertoe hoofdelijk te veroordelen. De vordering ziet op € 14.162,50 ter vergoeding van materiële schade en € 7.500,00 ter vergoeding van immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de hoogte van het toe te wijzen bedrag heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Wel heeft de officier van justitie gevorderd de wettelijke rente toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
Materiële schade
Ten aanzien van de materiële schade die ziet op de misgelopen inkomsten wordt primair verzocht deze post niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor zover de rechtbank wel toekomt tot toewijzing van deze post, wordt verzocht de gevorderde misgelopen inkomsten deels af te wijzen dan wel zeer te matigen. De benadeelde partij was slechts drie weken in loondienst en zat nog in zijn proeftijd. Er is onvoldoende onderbouwd of de benadeelde partij wel door zijn proefperiode zou zijn gekomen als hij geen slachtoffer was geworden van de geweldshandelingen. Daarnaast is niet onderbouwd dat het letsel van de benadeelde partij zodanig was dat hij daardoor acht maanden lang niet kon werken. Een verwijzing naar de wachtlijst voor een psycholoog is daarvoor onvoldoende. Bovendien is op de zitting gebleken dat de benadeelde partij nog niet is gestart met de behandeling. Daarbij heeft de benadeelde partij in augustus 2024 bij elkaar opgeteld over 22.5 dag loon ontvangen. Dit staat gelijk aan een volledige maand aan werkdagen, waardoor er geen zes werkdagen gemist zijn in de maand augustus 2024. Verder wordt verzocht om de gevorderde schade van het salaris over de maanden oktober 2024 tot en met maart 2025 af te wijzen, omdat onvoldoende is onderbouwd dat benadeelde partij in die maanden niet (elders) kon werken. Gelet daarop wordt verzocht de vordering op dit onderdeel af te wijzen.
Immateriële schadeNu de gevorderde immateriële schade voornamelijk ziet op de gevolgen van het steken en de verdachte niet wordt vervolgd voor deze handeling, wordt verzocht het bedrag van de immateriële schade te matigen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De benadeelde partij heeft – naar de rechtbank begrijpt – gesteld dat sprake is van materiele schade in de vorm van misgelopen arbeidsinkomen door arbeidsongeschiktheid van de aangever als gevolg van het bewezenverklaarde.
Voor zover de benadeelde partij stelt dat hij vanwege zijn arbeidsongeschiktheid binnen zijn proeftijd is ontslagen, op grond waarvan hij aanspraak maakt op misgelopen inkomsten over de periode na zijn ontslag, mist dit feitelijke grondslag. Immers, uit de door de benadeelde partij overgelegde brief van zijn werkgever volgt niet dat zijn arbeidsongeschiktheid een reden heeft gevormd om het dienstverband niet voort te zetten, nu de brief als reden noemt dat de benadeelde partij niet de aangewezen persoon is voor de vervulling van de functie. Dit deel van de vordering is daarmee namens de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd en kan niet tot toewijzing leiden.
Voor zover de benadeelde partij stelt dat hij schade in de vorm van inkomstenderving heeft geleden over de periode waarin hij op grond van arbeidsongeschiktheid niet zijn volledige loon uitgekeerd heeft gekregen, is de rechtbank van oordeel dat ook dit deel van de vordering niet kan worden toegewezen, omdat het onvoldoende is onderbouwd. Immers, de benadeelde partij is bij de berekening van dit deel van zijn vordering uitgegaan van een bruto arbeidsinkomen. In het bruto arbeidsinkomen zijn onder meer werkgeverspremies verwerkt waarop de benadeelde partij geen aanspraak in de vorm van gederfd inkomen zou kunnen maken en op het bruto inkomen is geen inkomstenbelasting in mindering gebracht. Dit maakt het door de benadeelde partij berekende bedrag aan schade op dit punt zonder meer onjuist. Het bedrag waarop de benadeelde partij mogelijk wel aanspraak zou kunnen maken is naar het oordeel van de rechtbank niet eenvoudig vast te stellen.
De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van de gevorderde materiele schade zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van materiële schade. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek op de zitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de onder 1 impliciet primair en 2 bewezenverklaarde feiten. Dit deel van de vordering is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd en door de verdachte ook niet betwist. Daarbij weegt de rechtbank mee dat uit de toelichting op de vordering blijkt dat het geweld een grote impact heeft gehad en nog steeds heeft op de benadeelde partij. Hoewel de benadeelde partij nog niet is begonnen met zijn traject, is hij voor behandeling van een posttraumatische stressstoornis doorverwezen naar een psycholoog. Daarnaast heeft de benadeelde partij een litteken overgehouden aan de geweldshandelingen waardoor hij dagelijks aan het voorval wordt herinnerd. Het gevorderde bedrag komt in het licht van deze omstandigheden en in het licht van de bedragen die in soortgelijke gevallen doorgaans worden toegekend, redelijk voor. De vordering zal dan ook in zijn geheel worden toegewezen.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 15 augustus 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling verdachte
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte de strafbare feiten waarvoor schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte ten opzichte van het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 impliciet primair en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten zijn toegebracht en de verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag € 7.500,- vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 augustus 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [naam 1] . Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 45, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 impliciet primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.7 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
de eendaadse samenloop van
feit 1:
medeplegen van een poging tot doodslag;
en
feit 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf en maatregel
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
180 (HONDERDTACHTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (44 dagen), bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, groot
136 (HONDERDZESENDERTIG) DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht en zijn medewerking verleent aan de daaruit voortvloeiende afspraken;
2. gedurende de proeftijd zich inzet voor het verkrijgen en behouden van een zinvolle en passende dagbesteding in de vorm van betaald werk met een vaste structuur, alles in overleg met de jeugdreclassering;
3. gedurende de proeftijd meewerkt aan de begeleiding/behandeling van een coach, verbonden aan E25 of soortgelijke instelling en zich houdt aan de afspraken die daarbij met hem worden gemaakt, zo lang de jeugdreclassering dit nodig acht;
geeft opdracht aan Jeugdbescherming West, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen.
beveelt dat de bovengenoemde voorwaarden en het – op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht – uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
80 (TACHTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
40 (VEERTIG) DAGEN;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
leerstraf, zijnde het volgen van een leerproject, te weten Tools4U Regulier, voor de duur van
20 (TWINTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
10 (TIEN) DAGEN;
de vordering van de benadeelde partij [naam 2]
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakte, en begroot deze kosten op nihil;
de vordering van de benadeelde partij [naam 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij, een bedrag van € 7.500,-, bestaande uit immateriële schade en te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 augustus 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader(s) van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met zijn mededader(s) de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 7.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader(s), tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.H. Rochat, kinderrechter, voorzitter,
mr. W.G. de Boer, kinderrechter,
en mr. N.B. Haverhoek, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mrs. L.B.M.A. Roozen en L.J. van Heel, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 oktober 2025.