ECLI:NL:RBDHA:2025:21308

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
NL25.52255
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste bewaring en beroep inzake vreemdelingenrecht met betrekking tot de minister van Asiel en Migratie

Op 12 november 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De maatregel was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 5 november 2025 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de gronden voor de maatregel van bewaring niet heeft betwist en dat deze gronden feitelijk juist zijn. De rechtbank oordeelde dat er voldoende risico op onttrekking aan het toezicht bestond, gezien de weigering van eiser om mee te werken aan zijn terugkeer naar Marokko. Eiser had eerder zijn medewerking aan de indiening van een lp-aanvraag verleend, maar de rechtbank concludeerde dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld in de uitzettingsprocedure. Eiser voerde aan dat er geen zicht op uitzetting was, maar de rechtbank volgde deze redenering niet en oordeelde dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar Marokko bestond.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Eiser kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak vermeld, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.52255

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiserV-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S. Petkovic),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 november 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 2002.

Voortraject

2. Eiser merkt op dat hij is overgenomen uit het strafrecht. Het vereiste formulier M122 ontbreekt in het dossier.
3. Verweerder heeft gelijktijdig met het overleggen van de aanbiedingsbrief op 4 november 2025 de M122 overgelegd. Deze is op 20 augustus 2025 aan eiser uitgereikt.

Maatregel van bewaring

4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Verweerder heeft als zware [1] gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3h. tot ongewenste vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte [2] gronden vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlenging van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig ook voldoende zijn gemotiveerd en toegelicht in de maatregel van bewaring. Daarmee is het risico op onttrekking gegeven.

Voortvarend handelen

6. Eiser voert aan dat gelet op het langdurige tijdsverloop van de lp [3] -aanvraag, verweerder eisers zaak op zaaksniveau moet oppakken. Het rappelleren bij de Marokkaanse autoriteiten volstaat niet langer. Eisers vingerafdrukken zijn elf maanden geleden naar de Marokkaanse autoriteiten verstuurd, zonder dat er iets bekend is over de status van de lp. Ook is het voor eiser onduidelijk waarom de vingerafdrukken die hij in zijn strafrechtelijke procedure heeft afgegeven niet voor de lp-aanvraag konden worden gebruikt.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting van eiser. In de vertrekgesprekken van eiser met DT&V, [4] gedurende onder meer zijn detentie en ook daarna, is eiser steeds gewezen op zijn meewerkverplichting. Uit deze vertrekgesprekken blijkt dat eiser niet wil meewerken aan zijn terugkeer naar zijn land van herkomst. Ook blijkt daaruit dat hij niet wil meewerken aan de indiening van een lp-aanvraag, waaronder het afnemen van vingerafdrukken en het invullen van formulieren ten behoeve van de lp-aanvraag aan de Marokkaanse autoriteiten. De aanname van eiser dat er vingerafdrukken zijn afgenomen in het strafrechtelijk traject die gebruikt kunnen worden voor de lp-aanvraag, ontslaat hem niet van de verplichting om toch zijn medewerking te verlenen aan het afnemen van vingerafdrukken, indien verweerder hiertoe aanleiding ziet. [5] Eiser heeft uiteindelijk op 24 december 2024 zijn medewerking aan de indiening van de lp-aanvraag verleend, waaronder het laten afnemen van zijn vingerafdrukken. Verweerder heeft vervolgens op 7 januari 2025 de lp-aanvraag bij de Marokkaanse autoriteiten ingediend. Verder heeft verweerder periodiek schriftelijke rappels verzonden aan de Marokkaanse autoriteiten. Uit de overgelegde stukken blijkt van voldoende voortvarende uitzettingshandelingen.

Zicht op uitzetting

8. Eiser voert verder aan dat voor hem persoonlijk het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko ontbreekt. In dat verband merkt hij op dat zijn identiteit en nationaliteit na een bijna drie jaar durende lp-aanvraag tot op heden niet zijn vastgesteld. Eiser heeft eerder in vreemdelingenbewaring gezeten en toen is het ook niet gelukt hem uit te zetten.
9. De rechtbank volgt eiser hierin niet. In zijn algemeenheid bestaat zicht op uitzetting naar Marokko. [6] De enkele omstandigheid dat eiser in het kader van een eerdere bewaring niet is uitgezet, biedt als zodanig geen aanknopingspunt voor het oordeel dat dit thans ook zo is. Dat verweerder tot op heden geen reactie van de Marokkaanse autoriteiten heeft ontvangen op de lp-aanvraag ten behoeve van eiser, betekent niet dat er geen zicht op uitzetting meer bestaat. Verweerder moet enige tijd worden gegund om dit te kunnen afwachten, waarbij van belang is dat pas na het meewerken door eiser aan het afnemen van zijn vingerafdrukken een volledige lp-aanvraag kon worden ingediend. Niet is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten te kennen hebben gegeven dat voor eiser geen lp zal worden afgegeven.
10. Ook overigens ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 12 november 2025 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Chakur, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.Laissez-passer.
4.Dienst terugkeer en vertrek.
5.Zie bijvoorbeeld vertrekgesprek van 1 november 2024 over noodzaak afnemen van vingerafdrukken.
6.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3033.