In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 november 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende vreemdeling, was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij verweerder stelde dat de openbare orde de maatregel vorderde vanwege het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 5 november 2025 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht. Eiser betwistte de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen en voerde aan dat hij zich als een rustige burger heeft gedragen zonder strafbare feiten te hebben gepleegd. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en vastgesteld dat de zware gronden feitelijk juist zijn, waardoor de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is. Eiser stelde ook dat er geen zicht op uitzetting was, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.