ECLI:NL:RBDHA:2025:21344

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
NL25.52475
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met betwisting van zware gronden en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 november 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende vreemdeling, was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij verweerder stelde dat de openbare orde de maatregel vorderde vanwege het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 5 november 2025 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht. Eiser betwistte de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen en voerde aan dat hij zich als een rustige burger heeft gedragen zonder strafbare feiten te hebben gepleegd. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en vastgesteld dat de zware gronden feitelijk juist zijn, waardoor de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is. Eiser stelde ook dat er geen zicht op uitzetting was, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.52475

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. G.M.H. Vriesde),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 november 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1991.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. In de maatregel staan als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist alle zware gronden en lichte grond 4c. Ten aanzien van zware grond 3a voert eiser aan dat in de maatregel niet is toegelicht op welke wijze eiser is ingereisd. De enkele stelling dat eiser niet beschikt over een paspoort is onvoldoende. Bij zijn inreis in Europa beschikte hij over een visum. Hij heeft bovendien verklaard wel een kopie van zijn paspoort te hebben. Ten aanzien van zware grond 3b en lichte grond 4c voert hij aan dat hij zich als een rustige burger heeft gedragen en geen strafbare feiten heeft gepleegd. Verweerder heeft ook geen concrete feiten aangedragen waaruit blijkt dat eiser zich structureel aan toezicht heeft onttrokken. Hij is bovendien te vinden in de omgeving van de [kerk], waar hij een postadres heeft, en in het centrum van [plaats]. Verder is het aanvullende terugkeerbesluit niet op de juiste wijze aan eiser bekend gemaakt. Zware grond 3c mist daarom een juridische basis. Eiser achtte zich daarnaast niet meer genoodzaakt terug te keren naar Marokko, omdat eerdere pogingen van de zijde van verweerder om eiser uit te zetten niet hebben geleid tot terugkeer. Daarbij is ook relevant dat de Marokkaanse autoriteiten hem niet willen ontvangen. Ook zware grond 3i is daarom ten onrechte aan eiser tegengeworpen.
4. Verweerder mag bij het tegenwerpen van onder meer de zware gronden 3a, 3b en 3c volstaan met een toelichting waaruit blijkt dat deze gronden zich feitelijk voordoen. De rechtbank stelt ten aanzien van de zware grond 3a vast dat eiser bij zijn inreis in Nederland niet beschikte over een origineel, echt bevonden, paspoort met daarin een geldig visum. Zware grond 3b is ook feitelijk juist, omdat eiser geen melding heeft gedaan bij de Nederlandse autoriteiten over zijn illegaal verblijf in Nederland. Dat eiser bij de [kerk] verbleef doet niet af aan de feitelijke juistheid van deze zware grond. Daarnaast blijkt uit het aanvullende terugkeerbesluit van 9 augustus 2023 dat eiser mondeling van het aanvullend terugkeerbesluit op de hoogte is gesteld en dat een afschrift onmiddellijk aan hem is uitgereikt. Gelet hierop is ook zware grond 3c feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Eiser was op de hoogte van zijn vertrekplicht en heeft hieraan niet voldaan. Deze drie gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Daarmee is een risico op onttrekking aan toezicht gegeven.
5. Eiser stelt dat hem een lichter middel had moeten worden opgelegd, vanwege zijn medische (psychische) problemen die hem detentieongeschikt maken en omdat de medische zorg in het DTC te wensen overlaat.
6. Gelet op de aanwezige zware gronden is sprake van een risico op onttrekking. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet gebleken is dat een lichter middel doeltreffend is om dit risico te ondervangen. Eisers medische omstandigheden zijn ook meegewogen in de maatregel van bewaring. Verweerder heeft in de maatregel overwogen dat eisers medische en psychische klachten geen reden zijn om eiser detentieongeschikt te verklaren, omdat in het detentiecentrum medische zorg aanwezig is. Deze zorg is gelijkwaardig aan de medische zorg in de vrije maatschappij. De omstandigheid dat eiser in het DTC naar zijn zeggen minder medicijnen ontvangt dan toen hij in de [kerk] verbleef, raakt niet aan de onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring. Indien eiser zich niet kan verenigen met het handelen van de medische dienst dan ligt het op zijn weg om op grond van de Pbw [3] een klacht in te dienen tegen het medisch handelen van de medische dienst.
7. Eiser stelt dat er geen zicht is op uitzetting, omdat onduidelijk is welke documenten aan de autoriteiten zijn overgelegd ten behoeve van de lp [4] -aanvraag. Er zijn onvoldoende nieuwe feiten en omstandigheden ter ondersteuning van een herhaalde lp-aanvraag.
8. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt. De enkele omstandigheid dat eiser niet eerder is uitgezet biedt als zodanig geen aanknopingspunt voor het oordeel dat specifiek voor eiser geen zicht op uitzetting bestaat. De rechtbank verwijst verder naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 november 2024. [5] Ter zitting heeft verweerder opgemerkt dat de lp-aanvraag is onderbouwd met vingerafdrukken en is gebaseerd op de verklaringen van eiser zelf dat hij uit Marokko komt. De rechtbank is niet gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten hebben aangegeven geen lp voor eiser te zullen afgeven.
9. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 12 november 2025 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.Penitentiaire beginselenwet.
4.Laissez passer.