ECLI:NL:RBDHA:2025:21386

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
13 november 2025
Zaaknummer
C/09/661773 / HA ZA 24-179
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid voormalig voorzitter Vereniging van Eigenaren

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 november 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Vereniging van Eigenaren (VvE) en haar voormalig voorzitter, [gedaagde]. De VvE vorderde terugbetaling van € 44.750,- aan verzekeringsgelden die ten onrechte door [gedaagde] waren geïncasseerd. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] als bestuurder van de VvE niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van hem verwacht mocht worden. Hij had de verzekeringsgelden laten uitkeren op zijn eigen rekening en geen verantwoording afgelegd over de bestedingen. De rechtbank concludeerde dat [gedaagde] een ernstig verwijt kon worden gemaakt en dat hij de schade aan de VvE moest vergoeden. In reconventie vorderde [gedaagde] een bedrag van € 22.486,35 van de VvE, maar deze vordering werd afgewezen omdat hij onvoldoende bewijs had geleverd. De rechtbank kende [gedaagde] wel een bedrag van € 1.926,10 toe voor een factuur van firma [bedrijf 2]. De proceskosten werden toegewezen aan de VvE in conventie en aan [gedaagde] in reconventie.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaaknummer: C/09/661773 / HA ZA 24-179
Vonnis van 5 november 2025
in de zaak van
VERENIGING VAN EIGENAARS [adres 1]te [plaats] ,
eiseres,
advocaat: mr. M.R. van Leeuwen,
tegen
[gedaagde]te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. A. Frederiksen.
Partijen worden hierna ‘de VvE’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De (verdere) procedure

1.1.
Het (verdere) verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van deze rechtbank van 9 juli 2025;
  • de akte overlegging producties van de VvE met producties 12 en 13;
  • de antwoordakte van [gedaagde] .

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Bij de splitsingsakte van 3 juli 1972 is het registergoed, kadastraal bekend als Gemeente [plaats] , [kadastraal nummer] , gesplitst in negen appartementsrechten. Bij deze akte is eveneens de Vereniging van Eigenaars (hierna: de VvE) opgericht.
2.2.
[gedaagde] is eigenaar van het appartementsrecht, plaatselijk bekend als [adres 2] , [postcode] , te [woonplaats] en als zodanig van rechtswege lid van de VvE.
2.3.
In de splitsingsakte is het splitsingsreglement vastgesteld. In het splitsingsreglement staat onder meer, voor zover van belang:
“Artikel 25.
1. Het bestuur voert namens de vereniging het beheer over de gemeenschappelijke gedeelten van het gebouw en terreinen benevens over de zich daarin bevindende installaties. (...
3. Besluiten tot het doen van uitgaven, niet ten laste van een reservefonds noch opgenomen in de begroting welke een bedrag van duizend gulden per jaar te boven gaan, behoeven de voorafgaande goedkeuring van de vergadering tenzij de uitgaven noodzakelijk zijn voor het behoud van het gebouw en de voorzieningen geen uitstel kunnen dulden. (…)
Artikel 30.
Het bestuur heeft de machtiging van de algemene vergadering nodig voor het instellen van en berusten in rechtsvorderingen en het aangaan van dadingen (…)”
2.4.
Van juni 2014 tot januari 2023 is [gedaagde] voorzitter geweest van het bestuur van de VvE.
2.5.
Op 31 december 2021 is er schade ontstaan in het appartement van [gedaagde] als gevolg van lekkage in gemeenschappelijke standleidingen. [gedaagde] heeft vervolgens aannemersbedrijf [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] of de aannemer) ingeschakeld om (spoed)reparaties uit te voeren.
2.6.
In januari 2022 heeft [gedaagde] (via de assurantietussenpersoon) de opstalverzekeraar van de VvE ingeschakeld, die vervolgens een expertisebureau heeft ingeschakeld om de schade te beoordelen. [gedaagde] heeft zelf ook een schade-expert ingeschakeld.
2.7.
De experts hebben vervolgens gezamenlijk aan de hand van offertes en facturen van [bedrijf 1] een begroting opgesteld. Hierin is opgenomen welke (delen van de) offertes/facturen voor rekening dienen te komen van (de opstalverzekering van) de VvE dan wel (de inboedelverzekering/verzekering voor eigenaarsbelang) van [gedaagde] . Uit de begroting volgt dat een bedrag van in totaal € 45.000,- uit de opstalverzekering van de VvE dient te worden voldaan.
2.8.
Door de opstalverzekeraar van de VvE is in totaal € 44.750,- uitgekeerd op een bouwdepot op naam van [gedaagde] . Het betreft de volgende uitkeringen:
  • € 4.000,- op 18 februari 2022;
  • € 10.000,- op 13 april 2022;
  • € 30.750,- op 4 juli 2022.
2.9.
[gedaagde] heeft het (gehele) bouwdepot vervolgens aangewend om betalingen te verrichten aan [bedrijf 1] .
2.10.
[bedrijf 1] heeft een aanvang met de (sloop)werkzaamheden gemaakt in het appartement van [gedaagde] en ook bij andere appartementseigenaren werkzaamheden verricht. Deze werkzaamheden zijn nog niet afgerond. Het appartement van [gedaagde] verkeerde ten tijde van de mondelinge behandeling in onbewoonbare staat.
2.11.
Op 31 mei 2023 heeft de VvE [gedaagde] aangeschreven met het verzoek om verantwoording af te leggen voor (onder meer) de door hem ontvangen verzekeringsgelden ten bedrage van € 44.750,-. Bij brief van 22 augustus 2023 heeft [gedaagde] op voornoemde brief gereageerd. Hij heeft echter geen verantwoording afgelegd.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
De VvE vordert – zakelijk weergegeven – na vermindering van eis, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen tot terugbetaling van de door hem ten onrechte namens de VvE geïncasseerde verzekeringsgelden van € 44.750,-, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der verschuldigdheid, zijnde veertien dagen na het vonnis tot aan de dag van volledige betaling;
II. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten, primair gesteld op een bedrag van € 1.500,50, subsidiair ter hoogte van een bedrag aan buitengerechtelijke kosten door de rechtbank in goede justitie te bepalen, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der verschuldigdheid, zijnde veertien dagen na het vonnis tot aan de dag van volledige betaling; en
III. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure (inclusief beslagkosten) alsmede de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis tot aan de dag van volledige betaling.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de VvE, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de VvE met veroordeling van VvE in de kosten van deze procedure.
In reconventie
3.3.
Daarnaast vordert [gedaagde] in reconventie bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de VvE te veroordelen om binnen tien dagen na betekening van het vonnis aan hem te voldoen:
I. een bedrag van € 22.486,35 in verband met de betaling door [gedaagde] ten behoeve van de VvE;
II. een bedrag van € 1.926,10 in verband met de factuur van de firma [bedrijf 2] ;
III. de kosten van deze procedure, waaronder het salaris van de gemachtigde; en
IV. de nakosten, te begroten op 0,5 punt van het toepasselijke liquidatietarief.
3.4.
De VvE voert verweert en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] .
In conventie en reconventie
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie
De ontvankelijkheid van de VvE
4.1.
Omdat de VvE aanvankelijk geen geldige procesmachtiging had overgelegd, heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 9 juli 2025 de zaak verwezen naar de rol van 20 augustus 2025 om de VvE in de gelegenheid te stellen een (bekrachtiging van een) machtiging over te leggen van de vergadering van eigenaars waaruit blijkt dat de vergadering heeft ingestemd met het voeren van onderhavige procedure. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
4.2.
De VvE heeft vervolgens een nieuwe procesmachtiging overgelegd. De rechtbank stelt vast dat dit een geldige procesmachtiging betreft. Dit brengt met zich dat de rechtbank de vorderingen inhoudelijk zal behandelen.
Het beoordelingskader
4.3.
De VvE vordert terugbetaling van de aan [gedaagde] uitgekeerde verzekeringsgelden uit de opstalpolis van de VvE ten bedrage van € 44.750,-. De VvE baseert haar vordering op artikel 2:9 BW in samenhang met artikel 5:124 BW.
4.4.
Ingevolge artikel 2:9 lid 1 BW jo art. 5:124 lid 2 BW is de bestuurder van een vereniging van eigenaars tegenover de vereniging gehouden tot een behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak. Voor het aannemen van aansprakelijkheid is vereist dat aan de bestuurder een ernstig verwijt gemaakt kan worden (vgl. Hoge Raad 10 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2243). Of sprake is van een ernstig verwijt moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval, waaronder het inzicht en de zorgvuldigheid die mogen worden verwacht van een bestuurder die voor zijn taak berekend is en deze nauwgezet vervult.
De aansprakelijkheid van [gedaagde]
4.5.
Volgens de VvE kan [gedaagde] een ernstig verwijt worden gemaakt ten aanzien van de wijze waarop hij is omgegaan met de aan de VvE toekomende verzekeringsgelden. De VvE voert hiertoe het volgende aan. [gedaagde] heeft in zijn hoedanigheid van bestuurder de opstalverzekering van de VvE benaderd zonder de leden hierover te informeren. Vervolgens heeft hij de verzekeringsgelden van de VvE laten uitkeren op zijn eigen bankrekening in plaats van op de bankrekening van de VvE, waardoor het voor (de leden van) de VvE niet inzichtelijk was wat er met het geld gebeurde. [gedaagde] heeft betalingen gedaan aan de aannemer zonder voorafgaande toestemming hiertoe van de VvE, hetgeen in strijd is met artikel 25 lid 3 van het splitsingsreglement. Bovendien heeft [gedaagde] geen verantwoording afgelegd voor de met de verzekeringsgelden gedane uitgaven. Weliswaar is in de door [gedaagde] overgelegde bankafschriften zichtbaar dat vanuit het bouwdepot betalingen zijn verricht aan de aannemer, maar niet duidelijk is of en zo ja in hoeverre dit betalingen betreffen met betrekking tot werkzaamheden die zijn verricht ten behoeve van de VvE. Dit klemt des te meer, nu de problematiek waarvoor [bedrijf 1] is ingeschakeld nog altijd bestaat en mogelijk verergerd is en buiten sloopwerkzaamheden onduidelijk is welke werkzaamheden zijn verricht.
4.6.
De VvE wijst er in dit verband op dat bij verscheidene overboekingen aan de aannemer in de betalingsomschrijving wordt gerefereerd aan facturen die niet voorkomen in de door de experts opgemaakte begroting en die evenmin door [gedaagde] zijn overgelegd. Hierdoor kan niet worden vastgesteld waarop de genoemde facturen zien en waarvoor is betaald. Een voorbeeld hiervan is een betaling aan [bedrijf 1] op 13 juli 2022 ten bedrage van € 30.876.86, met als betalingsomschrijving “facturen 2022.07-101 t/m 2022.07-110.” Daarbij komt dat [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat hij de facturen van de aannemer niet controleerde voordat deze werden betaald. Hieruit volgt dat het geld van de VvE is uitgegeven zonder dat [gedaagde] wist waaraan het werd besteed. Dit getuigt volgens de VvE van ernstig nalatig handelen.
4.7.
Nu [gedaagde] niet kan aantonen dat (een deel van) de verzekeringsgelden zijn aangewend ten behoeve van werkzaamheden die voor rekening van de VvE dienden te komen, dient het volledige bedrag van € 44.750,- als schade van de VvE te worden aangemerkt, aldus de VvE.
4.8.
[gedaagde] betwist dat hem een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt en stelt dat hij te allen tijde in het belang van de VvE heeft gehandeld. De verzekeringsgelden zijn weliswaar uitgekeerd op een bouwdepot op zijn eigen naam, maar deze gelden zijn niet aan hem persoonlijk ten goede gekomen. Alle betalingen uit het bouwdepot zijn gedaan aan de aannemer ter vergoeding van herstelwerkzaamheden die zijn verricht ten behoeve van de VvE. Als gevolg van de lekkage was er sprake van een noodsituatie en was direct ingrijpen noodzakelijk om verdere schade aan het appartementencomplex te voorkomen. [gedaagde] heeft dan ook gehandeld in overeenstemming met artikel 25 lid 3 van het splitsingsreglement door (zonder voorafgaande toestemming van de vergadering) het geld van de VvE aan te wenden voor de vergoeding van de werkzaamheden van de aannemer.
4.9.
Ten aanzien van de opmerking van de VvE dat er bij de overschrijvingen vanuit het bouwdepot aan de aannemer factuurnummers staan vermeld die niet in de door de experts opgestelde begroting voorkomen, merkt [gedaagde] op dat een aantal offertes – die conform de begroting betaald dienden te worden uit de opstalverzekering van de VvE – later zijn omgezet in facturen. Doordat de facturen een ander nummer hebben gekregen zijn ze niet terug te vinden in de begroting. De facturen zien echter wel degelijk op kosten die voor rekening kwamen van de VvE. Nu de verzekeringsgelden zijn aangewend ten behoeve van de VvE is van schade van de VvE geen sprake, aldus [gedaagde] .
4.10.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] in de uitoefening van zijn taken als bestuurder van de VvE niet heeft gehandeld met het inzicht en de zorgvuldigheid die van hem hadden mogen worden verwacht en dat hem hiervan een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Dit brengt met zich dat de [gedaagde] de schade die de VvE hierdoor heeft geleden moet vergoeden. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat voor die beoordeling niet maatgevend is of [gedaagde] (financieel) profijt heeft gehad. Het dossier biedt in ieder geval geen aanknopingspunten voor de stelling dat [gedaagde] geprofiteerd heeft van de overboekingen. Hij lijkt zelf degene te zijn die het meest benadeeld is, onder meer omdat zijn appartement na uitvoering van de werkzaamheden in een onbewoonbare staat verkeert.
4.11.
Voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van [gedaagde] neemt de rechtbank ten eerste in aanmerking dat [gedaagde] de opdracht aan [bedrijf 1] verleend heeft zonder daarin de vergadering van de VvE te betrekken. Misschien moest de opdracht voor de noodreparatie van de standleiding na de constatering van de problematiek als dusdanig spoedeisend worden aangemerkt dat instemming van de vergadering niet kon worden afgewacht, dat geldt zeker niet voor de (vervolg)opdracht voor de herstelwerkzaamheden. Dat andere appartementseigenaren bekend waren met de problematiek van [gedaagde] en dat [bedrijf 1] een aanvang heeft gemaakt met de werkzaamheden is in dit verband onvoldoende, nu vereist is dat zij expliciet in de besluitvorming betrokken hadden moeten worden.
4.12.
Verder heeft [gedaagde] niet kunnen uitleggen waarom hij de aan de VvE toekomende verzekeringsgelden heeft laten uitkeren op een bouwdepot op zijn eigen naam in plaats van op de bankrekening van de VvE. Hoewel dit op zichzelf genomen niet voldoende is om te concluderen dat er sprake is van onbehoorlijk bestuur, maakt deze gang van zaken wel dat de VvE zeggenschap over de besteding van de gelden verloren heeft en ook het zicht verloren heeft op de betalingen die met het verzekeringsgeld zijn verricht.
4.13.
Dit klemt te meer nu [gedaagde] geen verantwoording kan afleggen over de betalingen die hij vanuit het bouwdepot met het verzekeringsgeld heeft gedaan. Dit had als (voormalig) bestuurder wel op zijn weg gelegen. [gedaagde] voert weliswaar aan dat het geld is besteed aan werkzaamheden die [bedrijf 1] heeft verricht ten behoeve van de VvE, maar hij kan dit niet (voldoende) inzichtelijk maken. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat (het merendeel van) de facturen die blijkens de betalingsomschrijvingen in de bankafschriften vanuit het bouwdepot aan [bedrijf 1] zijn voldaan, niet zijn overgelegd. Desgevraagd heeft [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij niet (meer) over de betreffende facturen beschikt. Evenmin zijn de facturen terug te vinden in de door de experts opgestelde begroting aan de hand waarvan is vastgesteld welke kosten voor rekening van de VvE dienden te komen. [gedaagde] heeft aangevoerd dat dit komt doordat de facturen zijn vernummerd, maar niet duidelijk geworden is welke facturen dan wel aan de begroting te koppelen zijn. In ieder geval zijn deze kosten niet onderbouwd met stukken. Ook aan de hand van de stand van het werk kan niet worden vastgesteld welke werkzaamheden [bedrijf 1] heeft uitgevoerd, nu niet gebleken is welke werkzaamheden op succesvolle wijze zijn afgerond.
4.14.
Voorgaande brengt met zich dat niet kan worden vastgesteld waar het verzekeringsgeld van de VvE aan is besteed. Het feit dat [gedaagde] niet kan ophelderen waar het geld aan is uitgegeven kan hem ernstig worden verweten. Door deze handelwijze belet hij onder meer dat de VvE eventuele rechtsmaatregelen kan treffen of anderszins kan optreden tegen [bedrijf 1] . De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling heeft erkend dat de betalingen aan [bedrijf 1] werden verricht zonder dat de daaraan ten grondslag liggende facturen werden gecontroleerd. Ook hieruit volgt dat [gedaagde] niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van hem als bestuurder mocht worden verwacht.
4.15.
Dat [gedaagde] zijn functie als bestuurslid van de VvE vrijwillig vervulde, doet aan het voorgaande niet af. Het feit dat sprake is van een onbetaalde bestuursfunctie maakt weliswaar dat lichtere eisen gesteld worden aan het handelen van betaalde, professionele bestuurders, maar ook bij een vrijwillig vervulde functie zijn bestuursleden nog steeds gehouden een zorgvuldige financiële huishouding te waarborgen. Daarvan is in dit geval geen sprake, zoals in voorgaande randnummers overwogen.
4.16.
Verder wordt overwogen dat uit de in het geding gebrachte stukken volgt dat [gedaagde] vanuit het bouwdepot betalingen verricht heeft aan [bedrijf 1] . Daarbij rijst de vraag of de VvE van bepaalde betalingen nog voordeel heeft gehad. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om hiervoor voldoende te stellen en zo nodig te bewijzen. Hierin is hij niet geslaagd. De rechtbank moet dan ook concluderen dat de VvE voor het gehele (door [gedaagde] uitgegeven) bedrag van € 44.750,- is benadeeld. Dit betekent dat de rechtbank de vordering van de VvE zal toewijzen en dat [gedaagde] deze schade aan de VvE moet vergoeden.
Buitenrechtelijke incassokosten
4.17.
De rechtbank zal de vordering van de VvE tot vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten afwijzen, nu de VvE niet heeft gesteld dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden hebben plaatsgevonden met betrekking tot de in deze procedure voorliggende vordering tot schadevergoeding.
De proceskosten
4.18.
De vordering van de VvE jegens [gedaagde] wordt toegewezen. [gedaagde] moet daarom, als de in het ongelijk gestelde partij, de proceskosten (inclusief nakosten) van de VvE in conventie betalen. De proceskosten van de VvE worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,68
- griffierecht [1]
2.201,00
- overige explootkosten [2]
348,35
- salaris advocaat [3]
3.642,00
(3 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.794,03
4.19.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
In reconventie
De vorderingen van [gedaagde]
4.20.
[gedaagde] stelt dat hij met geld dat hij van zijn eigen verzekering heeft gekregen verschillende facturen van [bedrijf 1] heeft voldaan die deels (ingevolge de begroting van de experts) voor rekening van de opstalpolis van de VvE komen. Volgens [gedaagde] heeft hij in totaal € 22.486,35 betaald ten behoeve van de VvE. [gedaagde] vordert veroordeling van de VvE om dit bedrag aan hem te betalen. De VvE betwist de vordering van [gedaagde] .
4.21.
De rechtbank acht de vordering van [gedaagde] onvoldoende onderbouwd en zal deze daarom afwijzen. De rechtbank overweegt hiertoe dat [gedaagde] geen betalingsbewijzen heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij vanuit eigen middelen facturen heeft betaald die voor rekening komen van de VvE. Daarbij komt dat [gedaagde] de beschikking had over de verzekeringsgelden van de VvE. Het had dan ook op zijn weg gelegen om de facturen die voor rekening kwamen van de opstalpolis van de VvE met deze gelden te voldoen.
4.22.
[gedaagde] heeft verder vergoeding gevorderd van de door hem betaalde factuur van firma [bedrijf 2] ten bedrage van € 1.926,10 in verband met werkzaamheden die zijn verricht ten gevolge van een lekkage in een standleiding. Volgens [gedaagde] komen deze kosten voor rekening van de VvE. In eerste instantie had [gedaagde] noch een factuur noch een betalingsbewijs overgelegd. Na de mondelinge behandeling heeft hij dit alsnog gedaan. Hiermee heeft [gedaagde] de door hem gemaakte kosten voldoende onderbouwd. De VvE heeft dit niet weersproken. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen.
De proceskosten
4.23.
De vorderingen van [gedaagde] jegens de VvE worden deels toegewezen. De VvE moet daarom, als de (deels) in het ongelijk gestelde partij, de proceskosten (inclusief nakosten) van [gedaagde] in reconventie betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris advocaat
1.572,00
(2 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.750,00

5.De beslissing

De rechtbank
In conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan de VvE van een schadevergoeding van € 44.750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 19 november 2025 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van de VvE ten bedrage van € 5.794,03, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten, de beslagkosten daaronder begrepen, als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.4.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
In reconventie
5.6.
veroordeelt de VvE tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag van € 1.926,10;
5.7.
veroordeelt de VvE in de proceskosten van de [gedaagde] ten bedrage van € 1.750,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als de VvE niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.8.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad; en
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken op
5 november 2025.
3474

Voetnoten

1.Verschuldigd griffierecht (€ 2.889) minus griffierecht voor beslag (2 x € 688).
2.Kosten beslag- en betekeningsexploten.
3.Inclusief de advocaatkosten voor het beslagrekest.