In de zaak tussen de verzoeker, met V-nummer [V-nummer], en de minister van Asiel en Migratie, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 november 2025 uitspraak gedaan. De verzoeker had beroep ingesteld tegen het besluit van 22 september 2025, waarin de minister had besloten de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling te nemen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvraag. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak gedaan zonder zitting. In de beoordeling heeft de voorzieningenrechter verwezen naar een eerdere uitspraak van dezelfde rechtbank, zaaknummer NL25.46077, waarin het beroep van verzoeker is behandeld. Gezien deze eerdere uitspraak werd het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond afgewezen. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en deze uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.