ECLI:NL:RBDHA:2025:21427

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
13 november 2025
Zaaknummer
25/4248
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake financiële vergoeding voor niet toegekend verlof aan reservist

In deze zaak heeft eiser, een reservist bij Defensie, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen een loonstrook van november 2024. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de financiële vergoeding die hem was toegekend voor niet-verleende verlofuren. Na het indienen van het bezwaar op 18 december 2024, heeft eiser verweerder op 26 maart 2025 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing. Verweerder heeft op 7 april 2025 aangegeven dat het niet mogelijk was om op het bezwaar te beslissen, maar heeft op 22 mei 2025 het eerdere besluit ingetrokken en de volledige bestuurlijke dwangsom uitbetaald aan eiser. Eiser heeft vervolgens op 20 juni 2025 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar.

De rechtbank heeft het beroep op 1 oktober 2025 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die een langere beslistermijn rechtvaardigen dan de standaardtermijn van twee weken. Verweerder heeft aangegeven dat er 409 reservisten zijn die ook bezwaar hebben gemaakt, wat de beoordeling complex en tijdrovend maakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de beoordeling van alle bezwaarschriften zorgvuldigheid vereist en heeft de termijn voor het nemen van een beslissing op het bezwaar vastgesteld op 1 april 2026. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om het griffierecht aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/4248

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] )
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Ju).

Inleiding

1. Eiser heeft op 18 december 2024 bezwaar gemaakt tegen zijn loonstrook van november 2024 waarin een financiële vergoeding is toegekend ter compensatie van niet-verleende verlofuren.
1.1.
Eiser heeft verweerder op 26 maart 2025 in gebreke gesteld om tijdig op zijn bezwaarschrift te beslissen.
1.2.
Bij besluit van 7 april 2025 heeft verweerder aangegeven dat het op dat moment niet mogelijk was op het bezwaar te beslissen.
1.3.
Verweerder heeft op 22 mei 2025 zijn besluit van 7 april 2025 ingetrokken en aan eiser de volledige bestuurlijke dwangsom wegens niet tijdig beslissen uitbetaald.
1.4.
Eiser heeft op 20 juni 2025 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift.
1.5.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 1 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder vergezeld door mr. M.A. Suwout.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is reservist bij Defensie. Bij uitspraak van 21 februari 2023 heeft deze rechtbank geoordeeld dat de regeling opbouw vakantieverlof reservisten van Defensie niet in overeenstemming is met artikel 7 van de Europese vakantiewetgeving (Richtlijn 2003/88/EG). [1] Naar aanleiding van die uitspraak heeft verweerder, in samenspraak met de centrales van overheidspersoneel, op 22 april 2024 de regeling vakantieverlof voor reservisten gemaakt. Aan de hand van de regeling is aan alle reservisten, waaronder ook eiser, een financiële vergoeding toegekend voor in het verleden niet toegekend verlof. Eiser kan zich niet vinden in de hoogte van deze vergoeding en heeft daarom bezwaar gemaakt tegen zijn loonstrook van november.
3. Eiser heeft op 20 juni 2025 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar van 18 december 2024. Hij vraagt de rechtbank een beslistermijn te bepalen van twee weken onder verbeurte van een dwangsom [2] .
Wat is het standpunt van verweerder?
4. Verweerder constateert met eiser dat de termijn voor de beslissing op het bezwaar is overschreden. De reden voor de overschrijding is gelegen in de omvang en complexiteit van het onderwerp. Er zijn 409 reservisten die ook bezwaar hebben gemaakt tegen de loonstrook waarop een financiële vergoeding is toegekend voor het in het verleden niet toegekend verlof. Aan iedere bezwaarde is een berekening van de vergoeding gestuurd met gelegenheid tot reactie. Het opstellen en verzenden van de berekeningen was tijdrovend handwerk waardoor er vertraging is opgetreden. Naast de berekeningen moeten voor alle 409 bezwaarmakers de aanstellingsbesluiten, (voor zover aanwezig) de oproepen in werkelijke dienst, de contracten en de persoonlijke appellijsten worden opgezocht.
Daarnaast vindt er veel overleg plaats tussen de centrales voor overheidspersoneel, de (vertegenwoordiging van) reservisten, de verschillende operationele onderdelen, de Hoofddirectie Personeel en de afdeling waar de bezwaren ter behandeling liggen (Juridische Dienstverlenging (JDV)). Ook inhoudelijk is het complex, omdat er verschillende soorten inzetten van reservisten door elkaar heen lopen, waarbij handmatig moet worden uitgezocht of de bezwaarmaker ook over de uren die hij/zij bij eventuele primaire plaatsing heeft gewerkt, verlof toegekend heeft gekregen. Verweerder vraagt de rechtbank daarom om een langere beslistermijn toe te kennen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Niet in geschil is dat niet tijdig is beslist op het bezwaar.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de rechtbank een termijn bepalen waarbinnen verweerder alsnog moet beslissen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden die een langere beslistermijn rechtvaardigen dan de standaardtermijn van twee weken. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat hij tot het eerste kwartaal dan wel het tweede kwartaal van 2026 tijd nodig heeft om op alle 409 bezwaarschriften, inclusief die van eiser, te beslissen. Ter onderbouwing van dat verzoek heeft verweerder, naast de verwijzing naar het verweerschrift, uitgelegd dat het gelet op de samenhang van de zaken van belang is om deze uniform af te handelen. Een argument dat in één zaak wordt aangevoerd kan namelijk ook van toepassing zijn op alle andere zaken. Daarnaast dient per bezwaarmaker handmatig te worden uitgezocht hoeveel uren er in welk kader zijn gewerkt, hetgeen een zeer tijdrovende klus is. Op dit moment zijn er 125 bezwaren beoordeeld, hebben er 91 hoorzittingen plaatsgevonden en staan er nog vijf op de planning. Daarnaast heeft verweerder voor alle bezwaarmakers een berekening gemaakt van het te ontvangen bedrag en deze voor reactie toegezonden. Alle reacties zijn inmiddels binnen en naar aanleiding daarvan zijn deze, in voorkomende gevallen, als vraag uitgezet binnen de organisatie. Naast de inzet van eigen juristen heeft verweerder sinds anderhalve maand drie personen ingehuurd die samen de uren van twee voltijdsfuncties aan de werkzaamheden besteden.
5.3.
Bij het stellen van een beslistermijn moet de rechtbank een afweging maken tussen snelheid en zorgvuldigheid. De rechtbank stelt voorop dat zij, evenals verweerder en eiser, het belang ziet van een uniforme afdoening van de 409 bezwaarschriften. Dit maakt dat het beroep niet tijdig beslissen van eiser niet op zichzelf staat. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het beoordelen van alle bezwaarschriften complex, tijdrovend en omvangrijk is en dat er op dit moment zo snel mogelijk met zoveel mogelijk zorgvuldigheid wordt beslist op de bezwaren van onder andere eiser. Hoewel de rechtbank, gelet op de ruime overschrijding van de beslistermijn, de frustratie van eiser begrijpt, bepaalt de rechtbank, gelet op de motivering van verweerder, de termijn waarbinnen verweerder alsnog moet beslissen op het bezwaar op 1 april 2026.
5.4.
De rechtbank wijst verweerders verzoek om in de maand december 2025 een nieuwe regiezitting te bepalen om de actuele stand van zaken te bespreken af. Verweerder heeft ter zitting immers aangegeven dat hij bereid is om extra capaciteit in te huren in het geval er door veel bezwaarmakers beroep ingesteld wordt wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Bovendien acht de rechtbank het voor alle partijen wenselijk dat er duidelijkheid bestaat over de uiterlijke beslistermijn.
6. Eiser heeft de rechtbank verzocht om aan verweerder een dwangsom op te leggen. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslisdatum van 1 april 2026 wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Verweerder krijgt tot 1 april 2026 om te beslissen op het bezwaarschrift. Daarnaast wordt aan verweerder de onder rechtsoverweging 6. genoemde dwangsom opgelegd.
8. Voor een proceskostenveroordeling is geen sprake omdat geen kosten zijn gemaakt die vergoed kunnen worden. Wel dient verweerder aan eiser het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op uiterlijk op 1 april 2026 alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 194,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Artikel 8:55d, eerste lid en tweede, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).