ECLI:NL:RBDHA:2025:21435

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2025
Publicatiedatum
13 november 2025
Zaaknummer
09-285149-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling en vrijspraak van poging doodslag na aanrijding met fatbike

Op 14 november 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 5 september 2024 in Bodegraven met een bestelbus opzettelijk tegen twee personen op een fatbike is aangereden. De verdachte werd primair verdacht van poging tot doodslag, maar de rechtbank sprak hem daarvan vrij. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen was dat de verdachte opzet had op de dood van de aangevers. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling, omdat hij voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank legde een taakstraf op van 180 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar, en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 1 jaar, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Daarnaast werden vorderingen van de benadeelden deels toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de schade die aan hen was toegebracht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-285149-24
Datum uitspraak: 14 november 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 31 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.J.P. Coenen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.G.P. Glas naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt ervan verdacht dat hij op 5 september 2024 in Bodegraven opzettelijk met een bestelbus tegen twee personen op een fatbike is aangereden, te weten [naam 1] en [naam 2] (hierna ook: [naam 1] en en [naam 2] ). Dit is primair tenlastegelegd als een poging tot doodslag, subsidiair als een poging tot zware mishandeling en meer subsidiair als mishandeling.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage I bij dit vonnis gevoegd.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag moet worden vrijgesproken. Zij heeft betoogd dat de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte van het primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van het subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot vrijspraak van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag, en tot bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling. De rechtbank licht toe hoe zij tot haar oordeel komt.
Inleiding
Op grond van de inhoud van de na te noemen bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten vast. In de namiddag van 5 september 2024 was de verdachte in een bestelbus onderweg naar zijn woning in Bodegraven. Op het kruispunt van de Marktstraat en de Bodelolaan in Bodegraven heeft de verdachte geen voorrang gekregen van twee jongens die op een fatbike reden, de latere aangevers [naam 1] en [naam 2] , en als gevolg waarvan een verkeersruzie tussen beide partijen is ontstaan. Deze ruzie heeft geleid tot een handgemeen. De verdachte heeft verklaard daarbij te zijn geslagen door één van de jongens, hetgeen wordt ondersteund door een foto in het dossier waarop een beschadiging is te zien onder het oog. De verdachte heeft vervolgens een ketting uit zijn bestelbus heeft gepakt waarop de aangevers zijn weggereden. De verdachte heeft daarna in zijn bestelbus de achtervolging ingezet. Kort hierna zijn aangevers op het kruispunt van de Eendrachtsweg en de De Ruyterlaan de stoep opgereden. De verdachte heeft hen in zijn bestelbus gevolgd en is ook de stoep opgereden. Hij is ongeveer 80 tot 90 meter over de stoep achter aangevers aangereden en heeft ten slotte met zijn bestelbus de achterkant van de fatbike geraakt, waarop hij de bestelbus heeft stilgezet. De aangevers zijn gevallen en op de straat terecht gekomen en hebben daardoor letsel opgelopen.
De verdachte erkent dat hij de fatbike van de aangevers met zijn bestelbus heeft geraakt, maar ontkent dat hij de bedoeling had om aangevers te doden.
Geen opzet op doden aangevers
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte vol opzet had op het doden van aangevers. De verdachte heeft steeds ontkend dat hij de intentie had aangevers hard te raken of te overrijden. Hij heeft verklaard dat hij aangevers wilde ‘pakken’, maar dit begrijpt de rechtbank als een uiting van de intentie om aangevers te willen aanspreken op hun gedrag, en niet als een uiting hen te willen doden.
Naar het oordeel van de rechtbank is ook niet bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van aangevers, in die zin dat hij de aanmerkelijke kans op hun dood bewust heeft aanvaard. Uit het dossier blijkt te weinig over de precieze omstandigheden van de aanrijding om te kunnen vaststellen dat er een aanmerkelijke kans op de dood van aangevers bestond. Zo is niet duidelijk met welke snelheid de bestelbus van verdachte tegen de fatbike van aangevers is aangereden en met welke snelheid de fatbike reed. Verder is niet duidelijk hoe en waar de fatbike precies is geraakt en hoe de situatie was rondom de plek waar de aangevers op straat terechtgekomen zijn.
De rechtbank zal de verdachte dus vrijspreken van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
Wel opzet op toebrengen zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank komt wel tot een bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling. De verdachte had naar het oordeel van de rechtbank voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het is algemeen bekend dat door met een bestelbus met enige snelheid tegen een fiets aan te rijden, zwaar lichamelijk letsel kan ontstaan bij het slachtoffer, zoals botbreuken of letsel aan het onbeschermde hoofd. Ook de verdachte, een ervaren bestuurder, wist dit en heeft die kans dus bewust aanvaard.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de bewezenverklaring van het subsidiaire volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft bekend dat hij het tenlastegelegde handelen heeft begaan en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak van het subsidiaire bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, is dat een proces-verbaal dat is opgemaakt op ambtseed en in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024287031 van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 96).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 5 september 2024 (p. 12-14);
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] , opgemaakt op 5 november 2024 (p. 24-27);
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , op 9 september 2024, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier;
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , opgemaakt op 5 november 2024 (p. 28-31);
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , op 16 april 2025, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier.
3.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het subsidiair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 5 september 2024 te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] en [naam 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een bestelbus tegen voornoemde [naam 1] en [naam 2] (die op samen een fatbike zaten) aan te rijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf van 180 uur, eventueel te vervangen door 90 dagen hechtenis, tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd, en tot een ontzegging van de rijbevoegdheid van 1 jaar, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat volstaan moet worden met de oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, al dan niet in combinatie met een taakstraf van 40 uur.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
In de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, en met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die tijdens de zitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door met een bestelbus tegen twee minderjarige jongens op een fatbike aan te rijden. De aanleiding hiervoor was een uit de hand gelopen verkeersruzie. Het lijkt er sterk op dat er tijdens die ruzie een handgemeen is geweest waarbij ook de verdachte een klap op zijn oog heeft gehad van één van de aangevers. De verdachte heeft vervolgens gereageerd door een ketting tevoorschijn te halen, daarna de achtervolging van aangevers in te zetten en ten slotte met zijn bestelbus tegen hen aan te rijden. De intentie van de verdachte lijkt daarbij te zijn geweest om aangevers tot stilstand dwingen om hen te confronteren met hun gedrag. Niettemin acht de rechtbank de reactie van de verdachte volstrekt disproportioneel en ontoelaatbaar. In zijn woede is de verdachte veel te ver gegaan en dit rekent de rechtbank hem aan.
De aanrijding is voor aangevers een angstaanjagende gebeurtenis geweest. Tijdens de terechtzitting heeft [naam 2] een slachtofferverklaring laten voordragen. Door de aanrijding heeft zijn leven een jaar lang stilgestaan. Door de fysieke pijn en psychische druk dat het ongeval gaf, had hij moeite op school en op voetbal. Nog steeds vindt hij het moeilijk om over het ongeval te praten.
De aanrijding is door verschillende buurtbewoners gezien. Ook voor hen en voor andere omwonenden moet dit een vreeswekkende gebeurtenis zijn geweest.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 23 september 2025. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten. Het strafblad weegt de rechtbank dus niet strafverzwarend mee.
Persoon van de verdachte
De rechtbank houdt verder rekening met het reclasseringsadvies over de verdachte van 13 oktober 2025.
De reclassering brengt het door de verdachte gepleegde feit in verband met zijn thuissituatie. De verdachte is getrouwd en heeft vier thuiswonende kinderen. De vrouw van de verdachte kampt met psychische klachten, waarover de verdachte veel zorgen heeft en die maken dat hij op dit moment grotendeels verantwoordelijk is voor de zorg voor de kinderen. De stress die dit geeft probeert de verdachte zelf in stilte te verwerken.
Volgens de reclassering beseft de verdachte dat zijn (verkeers)boosheid een probleem is. De verdachte heeft op eigen initiatief verschillende gesprekken gevoerd met een psycholoog om opgehelderd te krijgen waar zijn boosheid vandaan komt. De reclassering schat de kans op herhaling in als laag.
De reclassering adviseert om bij een veroordeling een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een gedragsinterventie agressiebeheersing.
Strafoplegging
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Voor zware mishandeling zonder gebruik van een wapen geldt als oriëntatiepunt een gevangenisstraf van drie maanden. Voor zware mishandeling met gebruik van een wapen geldt als oriëntatiepunt een gevangenisstraf van zeven maanden. Het inrijden op een ander is qua ernst meer vergelijkbaar met zaken waarbij een wapen is gebruikt dan met zaken waarbij dat niet het geval is. De rechtbank houdt rekening met het gegeven dat het om een poging gaat.
De verdachte heeft 15 dagen in voorarrest doorgebracht en zijn rijbewijs is ongeveer zes maanden ingevorderd geweest. Vanwege de ernst van het feit, zou een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf zonder meer gerechtvaardigd zijn.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte echter aanleiding om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daarbij vindt de rechtbank van belang dat de verdachte zijn handelen direct heeft bekend en tijdens de zitting heeft verklaard dat hij spijt heeft en zich schaamt voor wat er gebeurd is. De verdachte heeft ook verantwoordelijkheid genomen voor zijn agressieprobleem door zelf psychologische hulp te zoeken. Verder weegt de rechtbank de kwetsbare gezinssituatie van de verdachte mee. Als de rechtbank de verdachte een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou opleggen, zou hij zijn baan en woning kunnen verliezen. Daarmee wordt zijn gezin, dat van hem afhankelijk is, ernstig in de knel gebracht.
De rechtbank is, net als de officier van justitie, van oordeel dat passende sanctionering van dit feit ook kan worden bereikt door de combinatie van een forse taakstraf, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een deels voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.
De rechtbank vindt het belangrijk dat de verdachte verder wordt behandeld voor zijn agressieprobleem. De rechtbank zal daarom de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden aan een op te leggen voorwaardelijk strafdeel verbinden. Dat betekent dat hij zich moet melden bij de reclassering en een training agressiebeheersing moet volgen.
Alles afwegende, acht de rechtbank de volgende straf passend en geboden. De rechtbank legt een taakstraf op van 180 uur, met aftrek van voorarrest en te vervangen door 90 dagen hechtenis als de verdachte die taakstraf niet of niet volledig uitvoert. Daarnaast legt de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden op, met een proeftijd van 2 jaar en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Tot slot legt de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid op van een jaar, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen/de schadevergoedingsmaatregel

[naam 2] en [naam 1] hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces.
[naam 2] vordert een schadevergoeding van € 6.776,35, met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 776,35 aan materiële schade (schade aan schoenen van € 616,40 en schade aan kleding van € 159,95), en € 6.000,00 aan immateriële schade (smartengeld).
[naam 1] vordert een schadevergoeding van €1.460,00, met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade (beschadigde fatbike € 1.250, broek € 50,00, shirt € 20,00, schoenen € 60,00, kwijtgeraakte AirPod € 80).
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen moeten worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betwist dat [naam 2] de schoenen (zelf) heeft. De verdediging betwist verder dat de schoenen en kleding van [naam 2] beschadigd zijn geraakt door de aanrijding. Tot slot betwist de verdediging dat [naam 2] recht heeft op smartengeld. De psychische klachten acht de verdediging onvoldoende onderbouwd en dat [naam 2] schaafwonden had, acht de verdediging onvoldoende grondslag voor toewijzing van smartengeld.
De verdediging heeft de vordering van [naam 1] betwist wegens een gebrek aan onderbouwing.
De verdediging heeft voorts over beide vorderingen betoogd dat sprake is van eigen schuld bij de benadeelden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Geen eigen schuld benadeelden
Naar het oordeel van de rechtbank is de discussie over eigen schuld in deze zaak niet dusdanig juridisch complex dat sprake is van een onevenredige belasting voor het strafproces.
Bij een beroep op toerekening naar schuld in de zin van artikel 6:101 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) is het aan de verdediging om de omstandigheden te stellen op grond waarvan de geleden schade mede aan het slachtoffer kan worden toegerekend. Zulke omstandigheden heeft de verdediging niet gesteld. Dat één van de benadeelden de verdachte mogelijk in het gezicht heeft geslagen tijdens een verkeersruzie, maakt niet dat sprake is van eigen schuld. Dit incident is in de causale keten namelijk te ver verwijderd van de uiteindelijke aanrijding. Tussen de verkeersruzie en de aanrijding heeft een achtervolging plaatsgevonden die enige tijd duurde en die de verdachte op enig moment had kunnen en moeten beëindigen. Het verweer dat de schade deels aan de benadeelden moet worden toegerekend slaagt dus niet.
Beoordeling vordering [naam 2]
Schoenen
De rechtbank wijst de vordering voor beschadiging van de schoenen van [naam 2] van € 616,40 toe. Op een foto in het dossier is te zien dat [naam 2] letsel heeft aan zijn been en schoenen van het betreffende merk draagt. De vordering is voldoende onderbouwd met een factuur waaruit blijkt dat de schoenen in maart 2023 een aanschafprijs hadden van € 920,00. Daarover is een afschrijving gerekend van 33% om tot de gevorderde dagwaarde van de schoenen te komen. Uit het dossier blijkt dat [naam 2] bij de aanrijding met enige snelheid van de fatbike is afgevallen. Het ligt daarbij in de rede dat de schoenen van [naam 2] beschadigd zijn geraakt. Daartegenover acht de rechtbank de kale betwisting dat de schoenen beschadigd zijn, onvoldoende.
Kleding
De rechtbank wijst de vordering voor de beschadigde kleding van [naam 2] toe. De rechtbank acht dit deel van de vordering voldoende onderbouwd. [naam 2] heeft toegelicht dat zijn kleding is gescheurd en bebloed. Dit is aannemelijk, gelet op het ongeval en de daarbij opgelopen schaafwonden. Bovendien heeft de verdediging de schade niet (gemotiveerd) betwist.
Smartengeld
[naam 2] heeft op grond van artikel 6:106, lid 1 onder b BW recht op vergoeding van smartengeld.
Voor smartengeld wegens psychisch letsel moet er sprake zijn van in enige mate objectiveerbaar psychisch letsel. Gevoelens van angst, onveiligheid en psychisch onbehagen zijn volgens vaste rechtspraak onvoldoende. Uit de toelichting van [naam 2] blijkt dat hij last heeft van wat er is gebeurd. [naam 2] heeft (nog) geen professionele psychologische hulp gezocht en heeft zijn vordering op dit onderdeel niet met concrete gegevens onderbouwd. De psychische klachten weegt de rechtbank daarom niet mee in de bepaling van de hoogte van het smartengeld.
Voor het overige heeft de rechtbank gekeken naar de Rotterdamse Schaal, een bundel waarin smartengeldbedragen zijn geordend. Voor oppervlakkig licht letsel zoals schaafwonden staat daarin een vergoeding tot € 1.100,00 vermeld. Omdat naast [naam 2] naast schaafwonden ook pijn in de nek, kaak en knie heeft gehad, zal de rechtbank het maximale bedrag van die bandbreedte toewijzen.
De rechtbank zal de vordering ter zake van immateriële schade dus toewijzen tot een bedrag van € 1.100,00. De aard en de ernst van de normschending brengen naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat het gevorderde bedrag zonder meer integraal toewijsbaar is. De benadeelde partij de gelegenheid geven de vordering nader te onderbouwen zou een onevenredige belasting opleveren van het strafgeding. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Conclusie
De vordering van [naam 2] wordt dus toegewezen tot een bedrag van € 1.876,35, met de hierna te noemen wettelijke rente, proceskosten en schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is zijn vordering niet-ontvankelijk.
Beoordeling vordering [naam 1]
Fatbike
De vordering van [naam 1] voor schade aan zijn fatbike wijst de rechtbank deels toe. Het staat niet vast dat de fatbike voor een bedrag van € 1.250,00 is beschadigd. Uit het dossier blijkt echter wel dat de fatbike is aangereden en tijdens de zitting is toegelicht dat het achterzitje en de accu vervangen moesten worden. De verdediging heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank acht voor de benodigde reparaties een bedrag van € 500,00 toewijsbaar. Tot dit bedrag acht de rechtbank de vordering voldoende onderbouwd. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering. De benadeelde partij de gelegenheid geven de vordering nader te onderbouwen zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Kleding, schoenen en AirPods
De vordering voor schade aan kleding, schoenen en het verlies van AirPods is door de verdediging betwist en door [naam 1] niet verder toegelicht of onderbouwd. Het inwinnen van nadere informatie zou een onevenredige belasting van het strafgeding betekenen. De rechtbank zal de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
Conclusie
De vordering van [naam 1] wordt dus toegewezen tot een bedrag van € 500,00, met de hierna te noemen wettelijke rente, proceskosten en schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de wettelijke rente over de toegewezen bedragen toewijzen vanaf 5 november 2024. Dit is de datum van het strafbare feit en de schade is vanaf die datum ontstaan.
Proceskosten
De verdachte wordt ten aanzien van de vorderingen van de benadeelden grotendeels in het ongelijk gesteld. Hij wordt daarom veroordeeld in de proceskosten van beide benadeelden. De rechtbank begroot die kosten tot op heden op nihil (€ 0).
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partijen aansprakelijk voor de schade die aan hen is toegebracht. Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank voor beide vorderingen de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat € 1.876,35 te betalen, met de wettelijke rente daarover vanaf 5 november 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] .
De rechtbank zal verder aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat € 500,00 te betalen, met de wettelijke rente daarover vanaf 5 november 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht;
- 179 a van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
gevangenisstraf;
een gevangenisstraf voor de duur van
2 (TWEE) MAANDEN;
bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland op het adres [adres 2] , op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- tijdens de proeftijd actief deelneemt aan een gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Betrokkene houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
veroordeelt de verdachte verder tot:
taakstraf;
een taakstraf voor de tijd van
180 (HONDERDTACHTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
90 (NEGENTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
ontzegging van de rijbevoegdheid;
veroordeelt de verdachte voorts tot ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor
1 (ÉÉN) JAAR;
bepaalt, dat de tijd, dat het rijbewijs vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds ingevorderd of ingehouden is geweest bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde ontzegging geheel in mindering zal worden gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze bijkomende straf, groot
6 (ZES) MAANDENniet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
voorlopige hechtenis;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
vordering van de benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel [naam 2] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 2] deels toe tot een bedrag van € 1.876,35 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 november 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 2] ;
bepaalt dat de benadeelde partij [naam 2] voor zover de vordering ter zake van immateriële schade meer dan € 1.100,- bedraagt niet-ontvankelijk is en bepaalt dat de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij [naam 2] , begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.876,35, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 november 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van
27 (ZEVENENTWINTIG) DAGEN. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
vordering van de benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel [naam 1] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 1] deels toe tot een bedrag van € 500,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 november 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij [naam 1] voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij [naam 1] , begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 november 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van
10 (TIEN) DAGEN. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Meester, voorzitter,
mr. H.P.M. Meskers, rechter,
mr. A. Dantuma-Hieronymus, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S. ten Voorde en mr. S.J.H. Oosterloo, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 november 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
hij op of omstreeks 5 september 2024 te Bodegraven, gemeente
Bodegraven-Reeuwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om [naam 1] en/of [naam 2] opzettelijk van het leven te beroven, met een
bestelbus tegen voornoemde [naam 1] en/of [naam 2] (die samen op een fatbike
zaten) aan te rijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 september 2024 te Bodegraven, gemeente
Bodegraven-Reeuwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om aan [naam 1] en/of [naam 2] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een bestelbus tegen voornoemde [naam 1]
en/of [naam 2] (die op samen een fatbike zaten) aan te rijden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 september 2024 te Bodegraven, gemeente
Bodegraven-Reeuwijk [naam 1] en/of [naam 2] heeft mishandeld door met
een bestelbus tegen die [naam 1] en/of [naam 2] (die samen op een Fatbike
zaten) aan te rijden.