ECLI:NL:RBDHA:2025:21436

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
13 november 2025
Zaaknummer
NL25.45474
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 6 november 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekers, een Surinaamse man en zijn werkgever, hadden een aanvraag ingediend voor een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA), die door de minister van Asiel en Migratie was afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekers niet kunnen aantonen dat zij voldoen aan de voorwaarden van een vacaturemelding en wervingsinspanningen, wat essentieel is voor de goedkeuring van hun aanvraag. De voorzieningenrechter heeft het verzoek inhoudelijk behandeld, waarbij de spoedeisendheid van de situatie werd erkend, maar concludeert dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter legt uit dat de afwijzing van de aanvraag is gebaseerd op een negatief advies van het UWV, dat heeft vastgesteld dat verzoeker 1 niet voldoet aan de vereisten van de Wet Arbeid Vreemdelingen (Wav) en het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). De voorzieningenrechter benadrukt dat de belangenafweging niet in het voordeel van verzoekers uitvalt, omdat de wetgeving strikte voorwaarden stelt aan de tewerkstelling van buitenlandse werknemers. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, waardoor verzoeker 1 gedurende de bezwaarprocedure niet mag werken, en er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.45474

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker 1] , verzoeker 1

V-nummer: [v-nummer] , en
[verzoeker 2] ,verzoeker 2
samen te noemen: verzoekers
(gemachtigde: mr. P.E. Meeuwsen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: A.T.M. Vroom-Van Berckel).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de afwijzing van de aanvraag van verzoekers. Verzoekers zijn het hier niet mee eens. Zij verzoeken daarom om een voorlopige voorziening en voeren daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter ziet spoedeisend belang en neemt daarom het verzoek inhoudelijk in behandeling. Vervolgens beoordeelt de voorzieningenrechter bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft en maakt zij een belangenafweging. Dat kan reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoeker.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. Verzoekers kunnen niet aantonen dat zij voldoen aan de voorwaarden van een vacaturemelding en wervingsinspanningen
.Zonder die stukken heeft het bezwaar geen redelijke kans van slagen. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Verzoekers hebben een aanvraag ingediend voor een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA). Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 28 juli 2025 afgewezen omdat verzoekers niet voldoen aan de voorwaarden uit de Wet Arbeid Vreemdelingen (Wav) en het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat verzoeker 1 toegang krijgt tot de arbeidsmarkt hangende de bezwaarprocedure.
3.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben verzoekers, de gemachtigde van verzoekers, de gemachtigde van verweerder en mevrouw [naam] namens het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) deelgenomen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Wat ging eraan vooraf?
5. Verzoeker 1 is geboren op [datum] 1997 en heeft de Surinaamse nationaliteit. Verzoeker heeft van 1 april 2024 tot 1 april 2025 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gehad onder de beperking 'arbeid in loondienst'. Verzoeker 1 heeft toen als verzorgende IG werkzaamheden verricht bij [verzoeker 2] (verzoeker 2).
5.1.
Verzoeker 1 heeft op 12 februari 2025 opnieuw een aanvraag ingediend voor verlening van een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid. Het doel was daarbij wederom 'arbeid in loondienst' bij [verzoeker 2] voor de duur van een jaar.
Waarom heeft verweerder de aanvraag afgewezen?
6. Verweerder heeft aan het UWV om advies gevraagd om na te gaan of er wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Wav. Het UWV heeft op 25 juli 2025 een negatief advies uitgebracht. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 28 juli 2025 afgewezen omdat verzoeker niet voldoet aan de voorwaarden die volgen uit artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a t/m d van de Wav en aan de voorwaarden van artikel 3.31 van het Vb. Uit het UWV-advies blijkt dat er een negatief advies is uitgebracht omdat niet is gebleken dat eiser vakbekwaam is, dat er geen (goede) vacaturemelding is gedaan, dat de werkgever onvoldoende heeft gezocht naar kandidaten en er geen ondertekende arbeidsovereenkomst is overgelegd.
Is er sprake van een spoedeisend belang?
7. Verzoekers stellen dat er sprake is van een spoedeisend belang omdat verzoeker 1 momenteel geen uitvoering kan geven aan zijn arbeidsovereenkomst, terwijl verzoeker 2 hem wel loon moet doorbetalen. Er is een tekort aan zorgpersoneel bij [verzoeker 2] , wat blijkt uit het overzicht van openstaande diensten. Daarom is het van belang dat verzoeker 1 zo spoed mogelijk weer aan het werk gaat bij verzoeker 2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarmee voldoende onderbouwing van de spoedeisend is gegeven en daarom zal de voorzieningenrechter het verzoek inhoudelijk gaan beoordelen.
Heeft het bezwaar redelijke kans van slagen?
Wat is het toetsingskader van het bezwaar?
8. De voorzieningenrechter stelt het volgende toetsingskader voorop. Uit artikel 3.31, eerste lid, van het Vb volgt dat een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking «arbeid in loondienst» kan worden verleend als er geen afwijzingsgrond van toepassing is uit onder andere artikel 8 van de Wav. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat de voorwaarden uit artikel 8, eerste lid, van de Wav imperatief zijn geformuleerd, wat betekent dat deze op gebiedende wijs zijn opgenomen in de wet en verweerder niet kan afwijken van deze regels. Uit het voorgaande blijkt ook dat aan
allevoorwaarden moet worden voldaan en dat één weigeringsgrond al leidt tot afwijzing van de aanvraag.
Met welke relevante feiten en omstandigheden dient de voorzieningenrechter rekening te houden?
9. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. In bezwaar zijn een nieuwe ondertekende arbeidsovereenkomst en een Nuffic-waardering van het diploma van verzoeker 1 overgelegd, waardoor in bezwaar alsnog aan die voorwaarden is voldaan. Ter zitting heeft het UWV dit beaamd. Dit betekent dat het geschil in bezwaar zich voornamelijk toespitst op de voorwaarden die zien op een correcte vacaturemelding (artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wav) en de wervingsinspanningen van verzoeker 2 (artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c van de Wav).
10. Het UWV heeft op verzoek van verweerder het negatieve advies van 25 juli 2025 uitgebracht en wordt door verweerder als deskundige beschouwd. Omdat verweerder het advies van het UWV heeft overgenomen en de afwijzing op dit advies berust, is naast verweerder het UWV ter zitting verschenen. Aldaar is toegelicht dat een werkgever een vacature dient te plaatsen op werk.nl, waarvan de werkgever per e-mail een vacaturenummer met datum ontvangt, en/of de vacature dient te melden bij het Werkgevers Servicepunt. Het UWV heeft er ook op gewezen dat er op 29 april 2025 (wederom) een herstelverzuimbrief is verstuurd naar verzoeker 2, waarin is aangegeven welke stukken nodig zijn voor een positief advies op de aanvraag. Het UWV heeft ter zitting toegelicht dat het UWV voornemens is om opnieuw negatief advies uit te brengen over de aanvraag van verzoekers, omdat de ontbrekende stukken tot op heden niet zijn overgelegd. Zonder deze stukken kan niet worden aangetoond dat verzoekers ook aan de andere twee voorwaarden voldoen en kan de aanvraag niet worden ingewilligd.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
11. In dit geval is de voorzieningenrechter van oordeel dat in bezwaar tot op heden niet is gebleken dat verzoekers aan de twee resterende voorwaarden hebben voldaan, namelijk het aantonen van tijdige vacaturemelding en de benodigde wervingsinspanningen. Verzoeker 2 had de functie van verzorgende IG in de drie maanden voor het aanvragen van het UWV-advies tenminste vijf weken open moet hebben staan, met een passende vacaturetekst en had dit tijdig moeten melden bij het UWV. Ter zitting is vast komen te staan dat verzoekers niet met stukken hebben aangetoond dat de werkgever aan die voorwaarden heeft voldaan. De werkgever heeft verder erkend dat de benodigde stukken ook niet na de herstelverzuimbrief van 29 april 2025 zijn opgestuurd naar het UWV, terwijl deze brief wel door verzoeker 2 is ontvangen. Ter zitting is ook bij navraag niet duidelijk geworden of verzoeker 2 in het bezit is van de ontbrekende stukken om te onderbouwen dat ze wel aan genoemde twee voorwaarden voldoet, zodat niet duidelijk is geworden of deze alsnog kunnen worden overgelegd in bezwaar. De stelling dat er tekorten zijn in de zorg en het moeilijk is om personeel te werven is onvoldoende. Deze stelling moet onderbouwd worden door de wettelijk voorgeschreven manier te volgen, zodat verweerder kan beoordelen of er werknemers in Nederland of in de Europese Unie (EU)/Europese Economische Ruimte (EER) te vinden zijn voor deze vacature. Alleen als die er niet zijn, staat de wet immers toe dat een werknemer van buiten de EU een werkvergunning wordt verleend. Omdat die stukken ontbreken en niet duidelijk is of verzoeker 2 deze alsnog kan aanleveren, gaat de voorzieningenrechter er bij deze stand van zaken van uit dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Daarom wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, tenzij er zwaarwegende belangen zijn die tot een ander oordeel nopen.
Is er sprake van zwaarwegende belangen?
12. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker 1 gedurende de bezwaarprocedure recht houdt op loon en in Nederland mag verblijven. Verzoeker 1 staat nog onder contract bij zijn werkgever, en de werkgever betaalt verzoeker 1 zijn salaris door zonder dat hij daar een tegenprestatie voor levert. Dit is de consequentie van het niet volledig aanleveren van de benodigde documentatie bij de aanvraag. Verzoeker 2 betaalt loon zonder dat daarvoor gewerkt wordt en wil daarom graag dat verzoeker 1 aan het werk kan tijdens bezwaar vanwege de personeelstekorten. Deze belangen gelden naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet als zwaarwegende belangen die maken dat de belangenafweging in het nadeel van verweerder dient uit te vallen. Verweerder heeft belang bij het naleven van het rechtsstelsel en het in de wet vastgelegde restrictieve beleid, om te voorkomen dat er werknemers van buiten de EU mogen werken in Nederland terwijl er werknemers in Nederland of de EU voor dat werk beschikbaar zijn. De belangenafweging valt daarom niet in het voordeel van verzoekers uit.

Conclusie en gevolgen

13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoeker 1 gedurende de bezwaarprocedure niet mag werken. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Molenkamp - Lopar, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.