ECLI:NL:RBDHA:2025:21452

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2025
Publicatiedatum
14 november 2025
Zaaknummer
09/097292-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door accountant van bedrijf met procesafspraken over straf en schadevergoeding

Op 14 november 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als accountant/boekhouder werkzaam was bij Serviceheroes B.V. De verdachte heeft in de periode van 1 januari 2019 tot en met 21 november 2019 een bedrag van in totaal € 665.071 verduisterd van het bedrijf. De rechtbank heeft veel waarde gehecht aan het strafdoel herstel en genoegdoening voor het slachtoffer, waardoor de nadruk minder lag op vergelding. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden en een taakstraf van 240 uren, conform de gemaakte procesafspraken. De rechtbank heeft de schadevergoedingsvordering van de benadeelde partij, Serviceheroes B.V., toegewezen voor een bedrag van € 147.726,00, met een schadevergoedingsmaatregel en gijzeling bij wanbetaling. De rechtbank heeft de totstandkoming van de procesafspraken beoordeeld en vastgesteld dat deze geen afbreuk deden aan het recht op een eerlijk proces. De verdachte heeft verklaard dat hij vrijwillig heeft meegewerkt aan de afspraken en de gevolgen daarvan heeft begrepen. De rechtbank heeft de strafoplegging in overeenstemming met de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte bepaald, waarbij ook rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/097292-24
Datum uitspraak: 14 november 2025
Tegenspraak
Verkort vonnis
De rechtbank Den Haag heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] te [woonplaats] ( [postcode] ).

1.De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 13 mei 2025, 26 augustus 2025 (beide regie) en 31 oktober 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.J.P. Coenen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. P.J. Hoogendam naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 31 oktober 2025 - ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en
met 21 november 2019 te Voorburg, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk een of meer geldbedragen van in totaal 665.071 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan Serviceheroes BV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) geldbedrag(en) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als accountant en/of boekhouder, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

3.Procesafspraken

3.1
Aard van de zaak
Deze strafzaak kenmerkt zich doordat de officier van justitie en de verdediging zogeheten ‘procesafspraken’ hebben gemaakt over wat volgens hen een passende uitkomst van de straf- en ontnemingszaak zou zijn. Deze procesafspraken hebben zij opgenomen in een overeenkomst gedateerd 28 augustus 2025, die voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling aan de rechtbank is toegestuurd. In de overeenkomst doen de officier van justitie en de verdediging aan de rechtbank een gezamenlijk voorstel voor de wijze van afdoening van de strafzaak.
Samengevat houdt dit afdoeningsvoorstel het volgende in:
  • de verdachte ziet af van het indienen van onderzoekswensen en trekt al ingediende (en eventueel toegewezen) onderzoekswensen uiterlijk ter terechtzitting en bij voorkeur al eerder schriftelijk in;
  • de verdachte hoeft in het kader van de afspraken geen nadere verklaring af te leggen. Het staat hem vrij dit ter terechtzitting alsnog te doen;
  • het Openbaar Ministerie zal ter terechtzitting een wijziging van de tenlastelegging vorderen, welke ziet op wijzigen van de pleegperiode van “1 januari 2015 tot en
  • het Openbaar Ministerie zal ter terechtzitting rekwireren tot een bewezenverklaring van – kort gezegd – verduistering in dienstbetrekking (te weten als accountant en boekhouder) van een geldbedrag van 665.071 euro, toebehorend aan Serviceheroes B.V., in de periode van 1 januari 2019 tot en met 21 november 2019;
  • het Openbaar Ministerie zal ter terechtzitting voor die bewezenverklaring een strafeis vorderen van 240 uren werkstraf (120 dagen vervangende hechtenis) en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden met een proeftijd van 3 jaren;
  • ten aanzien van de vordering benadeelde partij van/namens Serviceheroes B.V. stellen het Openbaar Ministerie en de verdediging zich op het standpunt dat deze kan worden toegewezen voor een bedrag van € 147.726,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel (met 360 dagen gijzeling). Het overige deel van de vordering dient wat betreft het Openbaar Ministerie en de verdediging niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het conservatoir slachtofferbeslag, dat door het Openbaar Ministerie is gelegd op de waarde van een kapitaalverzekering van de verdachte en op de vorderingen die de verdachte heeft op de maatschap Posthumus & De Winter, zal worden verrekend met de schadevergoeding(smaatregel);
  • door de verdediging worden geen verweren gevoerd;
  • de verdachte zal zich niet onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf- en betalingsverplichting;
  • door de verdediging en het Openbaar Ministerie wordt geen hoger beroep ingesteld indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging, conform de tussen de verdediging en het Openbaar Ministerie gemaakte afspraken.
3.2
Toetsingskader
Bij de beoordeling van deze zaak zijn voor de rechtbank leidend geweest de uitgangspunten die zijn verwoord door de Hoge Raad in het arrest van 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252. Deze komen op het volgende neer.
Hoewel een wettelijke regeling van procesafspraken op dit moment ontbreekt, verzet het stelsel van strafvordering zich er niet tegen dat de officier van justitie en de verdediging een gezamenlijk standpunt innemen over de beoogde afdoening van een strafzaak. De totstandkoming van procesafspraken doet echter geen afbreuk aan de zelfstandige positie van de rechtbank. De rechtbank behoudt haar eigen verantwoordelijkheid dat de behandeling en de beoordeling van de strafzaak plaatsvinden overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke regeling – in het bijzonder artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) – en de eisen van een eerlijk proces.
Op grond van artikel 348 en 350 Sv beslist de rechtbank op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting over de in die bepalingen genoemde vraagpunten. Aan de verplichting die op de rechtbank rust om te beslissen op de in artikel 348 en 350 Sv genoemde vraagpunten, wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat een afdoeningsvoorstel wordt gedaan. Wel moet de rechtbank dat voorstel betrekken bij de beantwoording van de genoemde vraagpunten, maar zij is niet verplicht om overeenkomstig het voorstel te beslissen.
Waar het gaat om de beantwoording van de eerste vraag van artikel 350 Sv brengt de eigen zelfstandige verantwoordelijkheid van de rechtbank met zich dat zij zelf – ongeacht wat het afdoeningsvoorstel daarover inhoudt – dient na te gaan of zij het aan de verdachte ten laste gelegde feit bewezen acht. Artikel 338 Sv dwingt de rechtbank ertoe het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan slechts aan te nemen indien zij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.
Waar het gaat om de beantwoording van de vierde vraag van artikel 350 Sv heeft de rechtbank een eigen zelfstandige verantwoordelijkheid om te komen tot een strafoplegging die zij passend en geboden acht. De rechtbank heeft hierbij een grote vrijheid, zowel in de keuze van de op te leggen straf als de waardering van de factoren die zij daarbij betrekt. Het afdoeningsvoorstel is een relevante factor die de rechtbank moet betrekken bij de keuze van de op te leggen straf. Indien de rechtbank van oordeel is dat wat het afdoeningsvoorstel over de strafoplegging inhoudt, in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak zoals die blijkt uit de processtukken en het verhandelde op de terechtzitting, ligt het in de rede dat zij die straf als passend en geboden oplegt.
Om betekenis toe te kunnen kennen aan het afdoeningsvoorstel, moet de rechtbank kunnen garanderen dat jegens de verdachte voldaan wordt aan de eisen van een eerlijk proces. In het bijzonder betekent dit dat de rechtbank moet onderzoeken of de verdachte in de concrete omstandigheden van het geval vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. Dit onderzoek vindt plaats op de terechtzitting.
3.3
De toetsing in onderhavige zaak
Om voormelde beoordeling te kunnen verrichten, heeft de rechtbank de strafzaak inhoudelijk behandeld ter terechtzitting van 31 oktober 2025.
Tijdens de behandeling van de strafzaak heeft de rechtbank de wijze van totstandkoming en de inhoud van het afdoeningsvoorstel besproken met de verdachte. De verdachte heeft er blijk van gegeven dat hij weet wat het afdoeningsvoorstel inhoudt en wat de gevolgen voor hem zijn indien de rechtbank besluit overeenkomstig het afdoeningsvoorstel. Verder heeft de verdachte verklaard dat hij achter de in het afdoeningsvoorstel gemaakte afspraken staat, dat hij begrijpt dat hij bepaalde hem toekomende rechten niet uitoefent en wat de gevolgen daarvan voor hem kunnen zijn. Het is de rechtbank aldus duidelijk geworden dat de verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan het afdoeningsvoorstel.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen geen afbreuk doet aan het aan verdachte op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) toekomende recht op een eerlijk proces, zodat de procesafspraken bij het oordeel van de rechtbank kunnen worden betrokken.
Vervolgens heeft de rechtbank de verdachte op de voet van artikel 286 Sv ondervraagd over de hem ten laste gelegde feiten. Overeenkomstig artikel 301 Sv heeft de rechtbank de korte inhoud meegedeeld van de processtukken die zij relevant achtte voor de door haar te nemen beslissingen. Enerzijds om de verdachte in de gelegenheid te stellen daarop te reageren, anderzijds met het oog op de externe openbaarheid.
Ten slotte heeft de officier van justitie gerekwireerd overeenkomstig het afdoeningsvoorstel en heeft de raadsman het woord gevoerd namens de verdediging, waarbij hij de rechtbank heeft verzocht het afdoeningsvoorstel te volgen. Aan de verdachte is het recht gelaten om het laatst te spreken. Hierna heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
In het hierna volgende zal de rechtbank de relevante vraagpunten uit artikel 348 en 350 Sv beantwoorden.

4.De bewijsbeslissing

4.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De officier van justitie heeft – overeenkomstig het afdoeningsvoorstel – gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsman is – overeenkomstig het afdoeningsvoorstel – namens de verdachte ten aanzien van de bewijsbeslissing geen verweer gevoerd.
4.3
De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het hierna bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
4.4
De bewezenverklaring
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, te weten dat:
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2019 tot en met 21 november 2019 te Voorburg, in elk geval in Nederland, meermalen, opzettelijk geldbedragen van in totaal 665.071 euro, die toebehoorden aan Serviceheroes BV, en welke geldbedragen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als accountant en boekhouder onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – overeenkomstig het afdoeningsvoorstel – gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden met een proeftijd van 3 jaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – overeenkomstig het afdoeningsvoorstel – geen verweer gevoerd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
De verdachte heeft over een periode van bijna een jaar grote geldbedragen van in totaal ruim
€ 660.000,00 verduisterd. Hij heeft als boekhouder/accountant van het bedrijf Serviceheroes B.V. betalingen overgemaakt van de rekening van Serviceheroes B.V. naar rekeningen van hemzelf, van de maatschap waarin hij zat of van eigen vennootschappen. Dit is pas aan het licht gekomen nadat Serviceheroes B.V. daarnaar een onderzoek had ingesteld. De verdachte heeft met zijn handelen het vertrouwen dat Serviceheroes B.V. in hem stelde – en ook hoorde te kunnen stellen – op ernstige wijze beschaamd en haar financieel benadeeld. De verdachte heeft zich kennelijk slechts laten leiden door eigen financiële motieven, zonder zich haar financiële situatie aan te trekken. Hoewel het feit al een lange tijd geleden is, heeft de verdachte nog steeds de schade niet volledig vergoed. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte aan.
Het strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het blanco strafblad van de verdachte van 14 april 2025.
Strafmaat en strafmodaliteit
De rechtbank heeft verder acht geslagen op wat het afdoeningsvoorstel met betrekking tot de strafoplegging inhoudt. Het voorstel dient dan ook niet alleen een efficiënte en voortvarende behandeling, maar ook een effectieve afdoening van de zaak, omdat de zaak sneller onherroepelijk wordt en de straf sneller wordt geëxecuteerd. Dat de verdachte heeft meegewerkt aan de totstandkoming van de procesafspraken weegt de rechtbank daarom mee in zijn voordeel.
Bij de strafoplegging weegt de rechtbank verschillende strafdoelen tegen elkaar af, waaronder dat van vergelding, resocialisatie, (algemene en speciale) preventie, normbevestiging, maar ook herstel en genoegdoening voor het slachtoffer. Wanneer in deze zaak nadruk zou worden gelegd op vergelding en normbevestiging, zou oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zonder meer in de rede liggen. In dit specifieke geval kent de rechtbank, gelet op alle omstandigheden, waaronder de totstandkoming van procesafspraken, echter groot gewicht toe aan de belangen van de benadeelde partij. De benadeelde partij Serviceheroes B.V. heeft ter zitting bij monde van haar directeur naar voren gebracht dat zij al jaren probeert betalingsregelingen te treffen met de verdachte en dat zij tevreden zou zijn wanneer het bedrag, genoemd in de procesafspraken, betaald zou worden. De op te leggen schadevergoedingsmaatregel en de daaraan verbonden gijzeling bij wanbetaling, maakt dat de benadeelde nu zicht krijgt op het sluiten van dit boek.
De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting binnen twee jaren. De rechtbank stelt vast dat de verdachte op basis van de (inhoud van de) eerste verhoren op 29 en 30 maart 2021, er toen al rekening mee moest houden dat hij vervolgd zou gaan worden, gelet op het feit dat hij toen al geconfronteerd is met gedetailleerde onderzoeksbevindingen naar aanleiding van de aangifte van Serviceheroes B.V. De redelijke termijn is op de dag van dit vonnis met ruimtweeënhalf jaar overschreden.
Alles afwegend, is de rechtbank van oordeel dat de overeengekomen straf in voldoende mate de met bestraffing te dienen doelen dient. De rechtbank zal dan ook de door de officier van justitie gevorderde straf aan de verdachte opleggen.

8.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

Serviceheroes B.V. heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en heeft aanvankelijk een schadevergoeding gevorderd van € 576.906,88, te vermeerderen met de wettelijke rente. Op de zitting van 31 oktober 2025 heeft de benadeelde partij haar vordering teruggebracht tot het bedrag van € 147.736,00. Daarbij heeft zij er ook van afgezien de wettelijke rente te vorderen. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – overeenkomstig het afdoeningsvoorstel – zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen voor het bedrag van
€ 147.726,00.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – overeenkomstig het afdoeningsvoorstel – geen verweer gevoerd.
De raadsman heeft ter terechtzitting benoemd dat er in het kader van de afwikkeling mogelijk nog een betaling van € 17.000,00 zal binnenkomen bij Serviceheroes B.V. en dat dat bedrag mogelijk nog van het toe te wijzen bedrag zou moeten worden afgetrokken bij de executie. De raadsman heeft daarbij gezegd dat dit buiten dit geschil staat.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft de vordering niet betwist. De vordering is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van het genoemde bedrag.
De rechtbank waardeert de schade dan ook op € 147.726,00 en zal de vordering toewijzen.
Omdat de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 147.726,00, ten behoeve van Serviceheroes B.V.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn/is gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 4.4 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
12 (TWAALF) MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 12 (twaalf) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op drie jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de duur van 240 (TWEEHONDERDVEERTIG) UREN;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Serviceheroes B.V. deels toe tot een bedrag van € 147.726,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag te betalen aan Serviceheroes B.V.;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 147.726,000, ten behoeve van Serviceheroes B.V.;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 360 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.M. Meskers, voorzitter,
mr. A. Dantuma-Hieronymus, rechter,
mr. J.M. Meester, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S. ten Voorde en S.J.H. Oosterloo, LLM, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 november 2025.
Mr. A. Dantuma-Hieronymus en griffier S.J.H. Oosterloo zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.