ECLI:NL:RBDHA:2025:21454

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2025
Publicatiedatum
14 november 2025
Zaaknummer
09/097292-24 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na veroordeling wegens verduistering in dienstbetrekking

Op 14 november 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een ontnemingszaak waarbij de veroordeelde, die in dienstbetrekking verduistering heeft gepleegd, werd geconfronteerd met de vordering van het Openbaar Ministerie. De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 147.726,00, dat de veroordeelde heeft verkregen door middel van of uit de baten van het strafbare feit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de hoofdzaak is veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij, Serviceheroes B.V., maar heeft de betalingsverplichting in deze ontnemingszaak op nihil vastgesteld. Dit besluit is genomen op basis van procesafspraken tussen de officier van justitie en de verdediging, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van de benadeelde partij om het wederrechtelijk verkregen geld terug te krijgen zwaarder weegt dan het belang van de Staat bij toewijzing van de ontnemingsvordering. De rechtbank heeft de wijze van totstandkoming van de procesafspraken en de gevolgen voor de veroordeelde zorgvuldig onderzocht en vastgesteld dat de veroordeelde vrijwillig heeft ingestemd met het afdoeningsvoorstel. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie en de verdediging gevolgd en de betalingsverplichting vastgesteld op nihil, conform de gemaakte afspraken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/097292-24 (ontneming)
Datum uitspraak: 14 november 2025
Tegenspraak
Verkort vonnis ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank Den Haag heeft op de vordering van het openbaar ministerie en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] te [adres] ( [postcode] ).

1.De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 13 mei 2025, 26 augustus 2025 (beide regie) en 31 oktober 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt dat de officier van justitie mr. N.J.P. Coenen heeft ingenomen en van hetgeen door de veroordeelde en zijn raadsman mr. P.J. Hoogendam naar voren is gebracht.

2.De inhoud van de vordering

De inleidende schriftelijke vordering van het Openbaar Ministerie strekt ertoe dat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel zal schatten en vaststellen op een bedrag van € 1.099.967,01 en aan de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van dat bedrag.

3.Procesafspraken

3.1
Aard van de zaak
Deze ontnemingszaak kenmerkt zich doordat de officier van justitie en de verdediging zogeheten ‘procesafspraken’ hebben gemaakt over wat volgens hen een passende uitkomst van de straf- ontnemingszaak zou zijn. Deze procesafspraken hebben zij opgenomen in een overeenkomst, gedateerd 28 augustus 2025, die voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling aan de rechtbank is toegestuurd. In de overeenkomst doen de officier van justitie en de verdediging aan de rechtbank een gezamenlijk voorstel voor de wijze van afdoening van de ontnemingszaak.
Samengevat houdt dit afdoeningsvoorstel het volgende in:
  • de veroordeelde ziet af van het indienen van onderzoekswensen en trekt al ingediende (en eventueel toegewezen) onderzoekswensen uiterlijk ter terechtzitting en bij voorkeur al eerder schriftelijk in;
  • de veroordeelde hoeft in het kader van de afspraken geen nadere verklaring af te leggen. Het staat hem vrij dit ter terechtzitting alsnog te doen;
  • met betrekking tot de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel stellen het Openbaar Ministerie en de verdediging zich op het standpunt dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op
  • door de verdediging worden geen verweren gevoerd;
  • de veroordeelde zal zich niet onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de opgelegde betalingsverplichting;
  • door de verdediging en het Openbaar Ministerie wordt geen hoger beroep ingesteld indien de rechtbank (zo begrijpt de rechtbank) beslist, conform de tussen de verdediging en het Openbaar Ministerie gemaakte afspraken.
3.2
Toetsingskader
Bij de beoordeling van deze zaak zijn voor de rechtbank leidend geweest de uitgangspunten verwoord door de Hoge Raad in het arrest van 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252. Deze komen in de kern neer op het volgende.
Hoewel een wettelijke regeling van procesafspraken op dit moment ontbreekt, verzet het stelsel van strafvordering zich er niet tegen dat de officier van justitie en de verdediging een gezamenlijk standpunt innemen over de beoogde afdoening van een straf- en/of ontnemingszaak. De totstandkoming van procesafspraken doet echter geen afbreuk aan de zelfstandige positie van de rechtbank. De rechtbank behoudt haar eigen verantwoordelijkheid dat de behandeling en de beoordeling van de zaak plaatsvinden overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke regeling en de eisen van een eerlijk proces.
Om betekenis toe te kunnen kennen aan het afdoeningsvoorstel in een ontnemingszaak, moet de rechtbank kunnen garanderen dat jegens de veroordeelde voldaan wordt aan de eisen van een eerlijk proces. In het bijzonder betekent dit dat de rechtbank moet onderzoeken of de veroordeelde in de concrete omstandigheden van het geval vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. Dit onderzoek vindt plaats op de terechtzitting.
3.3
De toetsing in onderhavige zaak
Om voormelde beoordeling te kunnen verrichten, heeft de rechtbank de zaak inhoudelijk behandeld ter terechtzitting van 31 oktober 2025.
Tijdens de behandeling van de zaak heeft de rechtbank de wijze van totstandkoming en de inhoud van het afdoeningsvoorstel besproken met de veroordeelde. De veroordeelde heeft er blijk van gegeven dat hij weet wat het afdoeningsvoorstel inhoudt en wat de gevolgen voor hem zijn indien de rechtbank besluit overeenkomstig het afdoeningsvoorstel. Verder heeft de veroordeelde verklaard dat hij achter de in het afdoeningsvoorstel gemaakte afspraken staat, dat hij begrijpt dat hij bepaalde hem toekomende rechten niet uitoefent en wat de gevolgen daarvan voor hem kunnen zijn. Het is de rechtbank aldus duidelijk geworden dat de veroordeelde vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan het afdoeningsvoorstel.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen geen afbreuk doet aan het aan veroordeelde op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) toekomende recht op een eerlijk proces, zodat de procesafspraken bij het oordeel van de rechtbank kunnen worden betrokken.
Vervolgens heeft de rechtbank de veroordeelde op de voet van artikel 511d van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in verbinding met artikel 286 Sv ondervraagd over de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Overeenkomstig artikel 511d Sv in verbinding met artikel 301 Sv heeft de rechtbank de korte inhoud meegedeeld van de processtukken die zij relevant achtte voor de door haar te nemen beslissingen. Enerzijds om de veroordeelde in de gelegenheid te stellen daarop te reageren, anderzijds met het oog op de externe openbaarheid.
Ten slotte heeft de officier van justitie gerekwireerd overeenkomstig het afdoeningsvoorstel en heeft de raadsman het woord gevoerd namens de verdediging, waarbij hij de rechtbank heeft verzocht het afdoeningsvoorstel te volgen. Aan de veroordeelde is het recht gelaten om het laatst te spreken. Hierna heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

4.De grondslag voor ontneming

4.1.
Oordeel van de rechtbank
De veroordeelde is op 14 november 2025 door deze rechtbank, veroordeeld wegens:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
Uit het onderzoek leidt de rechtbank af dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van dit bewezen verklaarde strafbare feit. De grondslag voor ontneming van dat voordeel is daarom een veroordeling wegens een strafbaar feit als bedoeld in artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr).

5.De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – overeenkomstig het afdoeningsvoorstel – gevorderd dat het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van € 147.726,00.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – overeenkomstig het afdoeningsvoorstel – op het standpunt gesteld dat het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, een bedrag is van € 147.726,00.
5.3.
De bewijsmiddelen
De voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel redengevende feiten en omstandigheden ontleent de rechtbank rechtstreeks aan de in de strafzaak gebezigde bewijsmiddelen.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
5.4.
Het oordeel van de rechtbank
In haar strafvonnis heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij Serviceheroes B.V. toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 147.726,00. Dit bedrag betreft het onbetaald gelaten deel van de oorspronkelijke vordering ter zake van de door de veroordeelde wederrechtelijk aan Serviceheroes B.V. onttrokken bedragen.
De rechtbank stelt de hoogte van de toegewezen vordering in de strafzaak gelijk aan het wederrechtelijk voordeel dat de veroordeelde heeft verkregen. De rechtbank schat om die reden het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 147.726,00.

6.De vaststelling van de betalingsverplichting

6.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting – overeenkomstig het afdoeningsvoorstel – op het standpunt gesteld dat de betalingsverplichting op nihil moet worden vastgesteld.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting – overeenkomstig het afdoeningsvoorstel – op het standpunt gesteld dat de betalingsverplichting op nihil moet worden vastgesteld.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de veroordeelde in de hoofdzaak is veroordeeld tot betaling van door hem wederrechtelijk weggenomen geldbedragen aan de benadeelde partij tot een bedrag van in totaal € 147.726,00. Aan veroordeelde is daarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr opgelegd.
Op grond van artikel 36e, negende lid, Sr hoeft de rechtbank geen rekening te houden met een betalingsverplichting aan de benadeelde partij als die betaling nog niet is voldaan. De rechtbank is daartoe echter wel bevoegd en ziet daarvoor in dit geval ook aanleiding. De rechtbank is van oordeel dat het belang van de benadeelde partij om het wederrechtelijk weggenomen geld terug te krijgen zwaarder weegt dan het belang van de Staat bij toewijzing van de ontnemingsvordering.
Gelijk aan de inhoud van de procesafspraken zoals overeengekomen door de officier van justitie en de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat de hoogte van de betalingsverplichting om die reden dient te worden vastgesteld op nihil.

7.Het toepasselijke wetsartikel

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 147.726,00
(ZEGGE: HONDERDZEVENENVEERTIGDUIZEND ZEVENHONDERDZESENTWINTIG EURO);
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
NIHILaan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.M. Meskers, voorzitter,
mr. A. Dantuma-Hieronymus, rechter,
mr. J.M. Meester, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S. ten Voorde en S.J.H. Oosterloo, LLM, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 november 2025.
Mr. A. Dantuma-Hieronymus en griffier S.J.H. Oosterloo zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.