ECLI:NL:RBDHA:2025:21456

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
14 november 2025
Zaaknummer
NL25.53499
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een asielzoeker en de gronden voor inbewaringstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 november 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan de eiser, een asielzoeker van Marokkaanse nationaliteit. De maatregel was opgelegd op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De eiser had eerder een asielaanvraag ingediend, maar deze was niet-ontvankelijk verklaard omdat hij met onbekende bestemming was vertrokken en zijn gemachtigde geen contact meer met hem had. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder het ontbreken van rechtmatig verblijf en de mogelijkheid van een lichter middel, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren en dat de minister terecht had besloten tot inbewaringstelling. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter N.M. Spelt, in aanwezigheid van griffier L.S. Lodder, en werd openbaar gemaakt op 12 november 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.53499
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. J. van Appia),

en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder (gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 10 november 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Bentaieb. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1980.
2. Eiser voert aan dat hij niet in bewaring kon worden gesteld, omdat hij rechtmatig verblijf had. Eiser beschikte over een w-document en uit het dossier blijkt niet dat eisers asielaanvraag is afgewezen.
3. Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft ter zitting de uitspraak geüpload van 14 oktober 2024 (NL24.36203) van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam. In deze uitspraak is het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser met onbekende bestemming was vertrokken en zijn gemachtigde had aangegeven geen contact meer met hem te hebben. Hieruit volgt dat eiser ten tijde van oplegging van de maatregel geen rechtmatig verblijf had.
4. Eiser voert zelf aan dat voor het opleggen van de maatregel van bewaring onvoldoende gronden aanwezig zijn, omdat hij als asielzoeker Nederland is binnengekomen en asielzoekers nooit op de voorgeschreven wijze Nederland binnenkomen. Hij was zichtbaar voor de autoriteiten nadat hij het asielzoekerscentrum had verlaten, want die wisten hem te vinden. Verder heeft eiser meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit, want hij heeft zijn identiteitsgegevens kenbaar gemaakt. Eiser had een vaste woon-/verblijfplaats, want hij verbleef in een daklozenopvang van januari tot april. Eiser heeft voldoende middelen van bestaan. Hij werkt en verdient geld. Hij heeft € 1600,- in bezit en nog € 1200,- ondergebracht bij anderen. Eiser heeft zich niet gemeld bij het Coa, omdat hij een locatieverbod van het Coa had gekregen en hij gedwongen werd de locatie te verlaten.
5. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De reden hiervoor is dat eiser de feitelijke juistheid van de zware gronden 3a en 3b niet heeft bestreden. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829, overweging 15 en verder. Omdat deze zware gronden voldoende zijn om de maatregel te kunnen dragen, behoeven de overige door eiser bestreden gronden geen bespreking meer. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser voert verder aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, omdat hij beschikt over € 1600,- dat hij heeft ondergebracht bij vrienden en hij ook nog ergens anders geld heeft. Eiser kan hiermee zijn eigen vertrek bekostigen. Eiser heeft ook aangegeven dat hij wil terugkeren naar Spanje.
8. Bij de beantwoording van de vraag of de minister met de toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast.
9. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich, gelet op wat hierboven is geoordeeld over de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. In de maatregel is in dit kader terecht overwogen dat eiser ambivalent is over zijn intentie om terug te keren naar Spanje. Aan de ene kant geeft eiser aan dat hij wil vertrekken, maar aan de andere kant wil eiser in Nederland blijven. Eiser heeft dit op de zitting ook zo herhaald. Verder heeft eiser zich eerder niet gehouden aan een meldplicht en is hij in juli 2024 met onbekende bestemming vertrokken. Eiser verblijft al meer dan één jaar onrechtmatig in Nederland en hij heeft in die tijd geen pogingen ondernomen om zelf te vertrekken. De stelling van eiser dat hij beschikt over voldoende financiële middelen om zelf te vertrekken is op geen enkele wijze onderbouwd. Eiser heeft aangegeven niet te kunnen aantonen dat hij over middelen beschikt. De stelling van eiser ter zitting dat bekend is waar hij verblijft is ook niet onderbouwd. Eiser heeft daartegenover tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling verklaard dat hij op straat leeft en hij is ook door verbalisanten op straat aangetroffen liggend op een stapel met dekens. Hieruit volgt dat eiser niet traceerbaar is voor de minister. De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister niet heeft hoeven te volstaan met de oplegging van een lichter middel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
10. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. L.S. Lodder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 november 2025

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.