In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het aan hem opgelegde terugkeerbesluit. Verweerder heeft met het besluit van 6 augustus 2025 aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd, waarbij hij binnen vier weken na de uitspraak Nederland diende te verlaten. Echter, op 29 september 2025 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken, omdat eiser in het bezit bleek te zijn van een verblijfsvergunning in Portugal. De rechtbank heeft het beroep op 1 oktober 2025 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet ter zitting verschenen. Verweerder was wel vertegenwoordigd.
De rechtbank heeft eiser gevraagd of hij zijn beroep nog wenst te handhaven, gezien de intrekking van het besluit. Eiser heeft hierop niet gereageerd en is niet verschenen, wat de rechtbank doet concluderen dat eiser geen procesbelang meer heeft bij het voortzetten van het beroep. Daarom is het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelt dat het beroep op het moment van instellen terecht was, en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 907, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.