ECLI:NL:RBDHA:2025:21540
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en toekenning van schadeloosstelling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 november 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser een maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 5 november 2025 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft ambtshalve de rechtmatigheid van de bewaring getoetst, ondanks dat eiser geen gronden had aangevoerd tegen de rechtmatigheid.
De rechtbank concludeert dat de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring onrechtmatig is geweest, omdat eiser langer dan de toegestane 24 uur in een politiecel heeft verbleven. Eiser werd op 26 oktober 2025 om 14:48 uur in bewaring gesteld en verliet de politiecel op 27 oktober 2025 omstreeks 20:08 uur, wat resulteert in een overschrijding van de maximale verblijfsduur met vijf uur en 20 minuten. De rechtbank oordeelt dat eiser recht heeft op schadeloosstelling van € 30,-, zoals bepaald in artikel 5, vijfde lid, van het EVRM in samenhang met artikel 94, zesde lid, van de Vw.
Het beroep is gegrond, maar alleen voor zover het gericht is tegen de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring. Voor het overige is het beroep ongegrond en wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Eiser krijgt daarnaast een vergoeding van zijn proceskosten, vastgesteld op € 1.814,-. De rechtbank heeft de beslissing openbaar gemaakt en er kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.