In deze zaak heeft verzoekster op 7 november 2024 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar asielaanvraag van 26 mei 2023. De minister van Asiel en Migratie, als verweerder, heeft op 28 augustus 2025 de asielaanvraag van verzoekster ingewilligd. Na deze beslissing heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten door de verweerder. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft zonder zitting uitspraak gedaan.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien de verweerder niet binnen de geldende termijn op de aanvraag van verzoekster heeft beslist en de aanvraag hangende het beroep is ingewilligd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder geheel aan het beroep van verzoekster tegemoet is gekomen. Het verzoek van verzoekster om vergoeding van de proceskosten wordt als kennelijk gegrond toegewezen.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 453,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank heeft de wegingsfactor 'licht' toegepast, omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot het genoemde bedrag. Deze uitspraak is gedaan op 13 november 2025 door rechter W.H. Bel, in aanwezigheid van griffier Ż.A. Meinert, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.