ECLI:NL:RBDHA:2025:21665

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
18 november 2025
Zaaknummer
09/221732-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor wederrechtelijke vrijheidsberoving van ex-vriendin met ontvoering naar Duitsland

Op 11 november 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn ex-vriendin heeft ontvoerd. De verdachte, geboren in 1989, werd beschuldigd van wederrechtelijke vrijheidsberoving. De feiten vonden plaats van 2 tot en met 3 juni 2025, toen de verdachte zijn ex-vriendin tegen haar wil in zijn auto duwde en haar naar Duitsland meenam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de vrouw op brute wijze van straat heeft geplukt en haar mobiele telefoon heeft afgenomen, waardoor zij niet in staat was om hulp te vragen. De verdachte heeft tijdens de zitting erkend dat hij zijn ex-vriendin heeft opgewacht en haar in de auto heeft geduwd, maar betwistte dat hij de auto op slot had gedaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op zowel 2 als 3 juni 2025 de vrouw wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 8 maanden geëist, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank legde een zwaardere straf op van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een contactverbod en een locatieverbod. De rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd, een hogere straf rechtvaardigden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/221732-25
Datum uitspraak: 11 november 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1989 te [geboorteplaats] ( [land] ),
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [regio] , locatie [locatie] , [adres 1] , [postcode] [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 28 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N. Snoep en van hetgeen door de verdachte en zijn raadslieden mrs.
A.W.J. van Galen en Z.J. Ophof naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 2 juni 2025 tot en met 3 juni 2025 te 's-Gravenhage, althans Nederland, en/of Duitsland, opzettelijk [aangeefster] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door:
- die [aangeefster] op te wachten bij haar huis en/of
- die [aangeefster] vast te pakken en/of vast te houden en/of
- die [aangeefster] in een auto te duwen, en/of
- ( vervolgens) de auto op slot te doen en/of de telefoon van die [aangeefster] af te
pakken en/of uit te schakelen en/of (vervolgens) weg te rijden, en/of
- met die [aangeefster] naar [plaats 2] (Duitsland) te rijden.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd, met uitzondering van het (vervolgens) op slot doen van de auto.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat partiële vrijspraak dient te volgen voor de periode na 2 juni 2025, voor het beroofd houden van aangeefster en voor het op slot doen van de auto. De feitelijke vrijheidsberoving vond in de visie van de verdediging plaats op 2 juni 2025. Daarna was sprake van vrijwilligheid. De auto is niet bewust op slot gedaan door de verdachte en de sloten waren reeds kapot. Voor het overige heeft de verdediging zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2025181376-2, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Den-Haag-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 63).
1.
De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 28 oktober 2025, voor zover inhoudende:
Op 2 juni 2025 heb ik [aangeefster] in Den Haag opgewacht en heb haar achterin de auto laten stappen. Ik ben eerst naar [plaats 3] gereden. Daarna ben ik met [aangeefster] naar Duitsland gereden. Ik heb haar telefoon gepakt. Op een gegeven moment ben ik aangehouden in Duitsland door de Duitse politie. Bij de aanhouding gaf ik haar mobiel terug. [aangeefster] zat zowel op de heen- als op de terugweg op de achterbank. Het klopt dat [aangeefster] niet helemaal vrijwillig in de auto is gestapt. Ik heb haar bij de arm gepakt en haar in de auto gezet. Ik heb haar toen geduwd. Het klopt dat ik mij aanvankelijk verstopte tussen de auto’s. Het was niet vrijwillig. De eerste kilometers schreeuwde zij. Ik heb tijdens de rit niet tegen haar gezegd dat ik naar Duitsland ging rijden. In eerste instantie wilde zij niet. Het klopt dat [aangeefster] niet weg kon en dat ik haar mobiel heb afgepakt en uitgezet. Ik zei tegen [aangeefster] dat wij de volgende ochtend weer terug zouden gaan.
2.
Het proces-verbaal van verhoor van [aangeefster] , opgemaakt op 4 juni 2025, voor zover inhoudende (p. 21 en p. 22):
Op maandagochtend 2 juni 2025 om 05:30 uur ging ik naar buiten om naar werk te gaan. Ik was thuis op de [adres 2] in [woonplaats] . In een parkeervak tegenover de coffeeshop stond een geparkeerde auto en mijn ex stond ernaast. Hij heet [verdachte] . Hij stond denk ik op mij te wachten. Hij kwam toen naar mij toelopen. Ik wilde toen wegrennen in de richting van mijn huis op de [straatnaam 1] . Ik wilde rennen omdat dat mijn ex is en ik niet met hem wilde praten. Ik wil niets met hem. Ik was wel bang voor hem op dat moment. Hij pakte mij toen bij de arm. De auto was niet heel ver, maar hij bracht mij naar de auto. Ik probeerde weg te gaan, maar dit lukte niet. Bij de auto duwde hij mij een beetje in de auto. Ik wilde dit niet. Ik ging zitten op de achterbank direct achter hem. Hij begon toen te rijden richting de snelweg. Ik heb geprobeerd uit de auto te komen, maar de auto zat op slot. oen heb ik mijn telefoon gepakt en heb ik mijn broer gebeld. Dit duurde heel even. [verdachte] zag dat toen en pakte de telefoon en deed deze uit. Wij reden op een gegeven moment de snelweg over richting het oosten. Ik weet niet welke route wij hebben gereden. Op een gegeven moment gingen wij de grens over naar Duitsland. Wij hebben een paar uur gereden. Ik kreeg mijn telefoon niet terug. Toen ik in [plaats 2] was wilde ik terug naar Den Haag. Op dinsdagochtend 3 juni reden wij van [plaats 2] terug richting Nederland. Op de terugweg had hij weer de autodeur op slot gedaan. Ook zat ik toen achterin. Ik heb mijn telefoon pas terug gehad op dinsdag 3 juni 2025. Dat was denk ik rond tien uur, ergens in de buurt van [plaats 4] . Toen stopte de Duitse politie ons. Ik stapte uit daar en pakte toen de telefoon uit het portiek van de bestuurderszijde. Toen heb ik de telefoon weer aangezet. Ik heb niet gewild dat ik mee werd genomen naar Duitsland. Dit heb ik ook vaak tegen hem gezegd. Hij heeft mij ook niet weg laten gaan, dit deed hij door de deur op slot te doen. Ik vind het niet normaal dat je iemand ontvoert.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 10 juni 2025, voor zover inhoudende (p. 34):
Op basis van de verwerkte beelden blijkt dat de verdachte van de wederrechtelijke vrijheidsberoving:
- Op 2 juni 2025 omstreeks 4.20 uur arriveerde op de plaats delict;
- Nadat hij zijn auto had geparkeerd deze nog een keer verplaatste, zodat er meer instapruimte ontstond aan de bestuurderszijde van het voertuig;
- Op 2 juni 2025 omstreeks 5.00 uur kennelijk al op de uitkijk stond;
- Dat hij het slachtoffer met geweld in de auto duwde;
- Dat de verdachte hierna binnendoor vanaf de achterbank op de bestuurderstoel plaatsnam;
- Dat hij hierop wegreed in de richting van de [straatnaam 2] te Den Haag.
3.4.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt vast dat de verdachte op zowel 2 als 3 juni 2025 [aangeefster] wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden op de wijze zulks hierna weergegeven in de bewezenverklaring.
De rechtbank volgt de verdediging niet in het standpunt dat alleen op 2 juni 2025 sprake was van wederrechtelijke vrijheidsberoving en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij zijn ex-vriendin [aangeefster] heeft opgewacht, tegen haar wil in zijn auto heeft geduwd en heeft meegenomen. Ook heeft hij erkend haar mobiele telefoon bij haar te hebben weggenomen. Verder heeft de verdachte verklaard dat de achterportieren van zijn auto van binnenuit niet konden worden geopend omdat de sloten kapot waren. Volgens de verdediging is de vrijheidsberoving opgehouden toen [aangeefster] , onderweg op een parkeerplaats, alsnog zou hebben ingestemd om met de verdachte mee te gaan naar Duitsland.
De rechtbank ziet dit anders. Het slachtoffer heeft, nadat zij door de verdachte onverhoeds van straat is geplukt en met geweld in zijn auto is geduwd, haar broer gebeld voor hulp, geprobeerd de auto te verlaten en geschreeuwd. De verdachte heeft daarop haar telefoon afgepakt en uitgezet en aan haar geschreeuw is hij voorbij gegaan.
Het standpunt dat het slachtoffer uit vrije wil zou hebben ingestemd om samen met de verdachte naar Duitsland te gaan, volgt de rechtbank niet. Dat vanaf enig moment gedurende de rit het slachtoffer geen feitelijke weerstand meer heeft geboden, interpreteert de rechtbank zo dat zij heeft geprobeerd van haar omstandigheden nog het beste te maken. Ook dat de sfeer mogelijk op sommige momenten goed was, en er een selfie gemaakt zou zijn waarop beiden lachend te zien zijn, moet in dat licht worden gezien. Dat maakt niet dat zij er alsnog vrijwillig voor heeft gekozen om met de verdachte naar Duitsland te gaan en daar met hem te verblijven. Redengevend daartoe acht de rechtbank dat op zowel de heenweg als de terugweg de verdachte voortdurend in de nabijheid was van het slachtoffer, dat het slachtoffer niet kon beschikken over haar mobiele telefoon, dat het slachtoffer zowel op de heenweg als op de terugweg steeds op de achterbank moest zitten, terwijl beide achterdeuren niet open konden, en dat het slachtoffer niet exact wist waar zij zich (in Duitsland) bevond. Deze omstandigheden maken dat het slachtoffer steeds afhankelijk was van de verdachte. Dat door haar geen acties zijn ondernomen om zich aan de situatie te onttrekken, zo die mogelijkheid er al zou zijn geweest, is gelet op voorgaande omstandigheden geen indicatie voor vrijwilligheid.
Gelet op genoemde omstandigheden gaat de rechtbank er van uit dat het slachtoffer gedurende die twee dagen geen andere reële keuze had dan de vrijheidsberoving te ondergaan en maar af te wachten tot zij weer werd teruggebracht.
Alles in samenhang bezien komt de rechtbank daarom, anders dan de door de verdediging bepleit, tot het oordeel dat er ook sprake was van wederrechtelijke vrijheidsberoving op 3 juni 2025.
De rechtbank volgt de verdediging wel in het standpunt dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de auto op slot heeft gedaan. Niet uit te sluiten is dat de sloten van de achterdeuren defect waren en dat het geen actieve handeling van de verdachte is geweest die maakte dat het slachtoffer de deuren niet kon openen. De verdachte zal voor dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken. Aan de ernst van het feit doet dit overigens geen afbreuk nu de achterportieren feitelijk niet open konden en de verdachte dit ook wist.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij in de periode van 2 juni 2025 tot en met 3 juni 2025 te 's-Gravenhage, Nederland en Duitsland, opzettelijk [aangeefster] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden door:
- die [aangeefster] op te wachten bij haar huis en
- die [aangeefster] vast te pakken en vast te houden en
- die [aangeefster] in een auto te duwen, en
- de telefoon van die [aangeefster] af te pakken en uit te schakelen en (vervolgens) weg te rijden, en
- met die [aangeefster] naar [plaats 2] (Duitsland) te rijden.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest (zowel in Nederland als in Duitsland) doorgebracht, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en als bijzondere voorwaarden een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod van een straal van 5 km van de woning van het slachtoffer. De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de op te leggen straf zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd dient te krijgen dan de duur die reeds in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving van zijn ex-vriendin door haar op brute wijze van straat te plukken en naar Duitsland mee te nemen. Voor een slachtoffer is dat heel bedreigend en beangstigend. De timing van de ontvoering lijkt doordacht te zijn, de dag dat het slachtoffer in ondertrouw zou gaan met een andere man. Ook de wijze van uitvoering van de vrijheidsberoving en het tijdstip waarop het is begaan, in de vroege ochtend en zonder omstanders, is doordacht. De uitleg van de verdachte dat hij een laatste poging wilde doen hun relatie te herstellen, doet op geen enkele wijze afbreuk aan de ernst van het feit. Daarnaast bevat het strafdossier aanwijzingen dat dit niet de eerste keer is geweest dat de verdachte zijn ex-vriendin ontvoerde.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het blanco strafblad van de verdachte van
13 september 2025 in Nederland. Van buitenlandse veroordelingen voor strafbare feiten is verder niet gebleken. Nu een blanco strafblad het uitgangspunt is, heeft dit geen invloed op de strafmaat.
Strafmodaliteit
Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
De rechtbank is van oordeel dat de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doet aan de zaak, en zal daarom de verdachte een hogere gevangenisstraf opleggen dan geëist. De rechtbank meent dat er strafverzwarende omstandigheden aan de orde zijn die een hogere straf rechtvaardigen. De rechtbank rekent het de verdachte strafverzwarend aan dat hij planmatig tewerk is gegaan, en zijn actie goed heeft voorbereid, door het slachtoffer op te wachten en zijn auto zo te positioneren dat hij het achterportier alvast open kon zetten. Vervolgens heeft hij het slachtoffer overrompeld, met geweld van straat gepakt en in de auto geduwd. Dat de vrijheidsberoving deels plaats vond in het buitenland, vindt de rechtbank ook strafverzwarend. Verder merkt de rechtbank op dat de verdachte aanvankelijk een andere proceshouding had dan tijdens de terechtzitting van 28 oktober 2025. De verklaring ter terechtzitting wordt door de rechtbank meer opgevat als berekenend en in mindere mate als berouwend.
De op te leggen straf
Alles overwegende legt de rechtbank de verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorlopige hechtenis in zowel Duitsland als Nederland, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel verbindt de rechtbank de bijzondere voorwaarden van een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod van een straal van 1 km vanaf het woonadres van het slachtoffer. Een straal van 5 km, zoals geëist, is naar het oordeel van de rechtbank te ruim nu dit feitelijk zou betekenen dat de verdachte zich in het geheel niet in Den Haag of op de nabij gelegen snelwegen zou mogen bevinden.
De rechtbank is het met de officier van justitie eens dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank grondt dat oordeel op het feit dat er aanwijzingen zijn dat de verdachte zich eerder schuldig heeft gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving van hetzelfde slachtoffer. De rechtbank zal daarom voornoemde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 57 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven/beroofd houden;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
twaalf (12) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in hechtenis in Duitsland en in verzekering en voorlopige hechtenis in Nederland doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verstaat dat de voormelde duur van die hechtenis op de dag van de uitspraak honderdtweeënzestig (162) dagen bedraagt;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot vier (4) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
drie jarenvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met [aangeefster] , geboren op [geboortedatum 2] 1993 zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd niet bevindt binnen een straal van 1000 meter van het adres [adres 2] in Den Haag, zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht;
beveelt dat de gestelde voorwaarden
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Kuijper, voorzitter,
mr. drs. H.M. Braam, rechter,
mr. M.M. Koers, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Loohuis, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 november 2025.