ECLI:NL:RBDHA:2025:21679

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2025
Publicatiedatum
18 november 2025
Zaaknummer
NL23.40647
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en beoordeling van reëel risico op schending van artikel 3 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiser, die eerder was afgewezen door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een tussenuitspraak waarin werd vastgesteld dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom eiser geen reëel risico liep op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eiser, die afkomstig is uit Guinee-Bissau, heeft aangevoerd dat hij bij terugkeer te vrezen heeft voor ernstige schade, onder andere door mishandelingen door zijn familie en de politie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister in zijn besluiten niet voldoende rekening heeft gehouden met de geloofwaardig bevonden verklaringen van eiser en de samenhang tussen de verschillende risico's die hij loopt. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het is gericht tegen het tweede bestreden besluit, omdat dit besluit niet voldoende zorgvuldig was voorbereid en niet berustte op een deugdelijke motivering. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40647

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J. van Veelen-de Hoop),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Latul).

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2023 (bestreden besluit 1) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) afgewezen.
Eiser heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op 16 juli 2025 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan en verweerder in de gelegenheid gesteld om, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in bestreden besluit 1 te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een nieuw besluit genomen op 11 september 2025 (bestreden besluit 2). Daarbij heeft hij de asielaanvraag van eiser opnieuw afgewezen. Ook heeft hij bestreden besluit 1 ingetrokken.
Bij bericht van 3 oktober 2025 heeft eiser gronden van beroep tegen bestreden besluit 2 ingediend.
Partijen hebben de rechtbank desgevraagd laten weten geen prijs te stellen op een nieuwe zitting. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
De rechtbank verwijst voor een weergave van de feiten en de standpunten van partijen naar de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen.
1.2.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort weergegeven, geoordeeld dat verweerder, door de geloofwaardigheid van twee relevante elementen in het midden te laten en deze elementen niet op zwaarwegendheid te beoordelen, in bestreden besluit 1 niet voldoende zorgvuldig heeft onderzocht of eiser bij terugkeer te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en heeft verweerder in bestreden besluit 1 onvoldoende gemotiveerd dat dit niet het geval is. Aan verweerder is de mogelijkheid geboden om deze gebreken te herstellen door meer informatie te verzamelen over de asielmotieven van eiser, hetzij door eiser indien mogelijk opnieuw te horen, hetzij op een andere manier te proberen meer informatie te verkrijgen over eisers asielrelaas en vervolgens een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag.
2. Verweerder heeft op 24 juli 2025, op basis van de al aanwezige informatie over het asielrelaas van eiser, een nieuw voornemen uitgebracht. Eiser heeft op 21 augustus 2025 een zienswijze ingediend, waarna verweerder op 11 september 2025 een nieuw besluit heeft genomen (bestreden besluit 2). Verweerder heeft hierin overwogen dat eisers asielmotieven worden geacht geloofwaardig te zijn, waarbij aan eiser het voordeel van de twijfel wordt gegeven omdat verweerder geen mogelijkheid ziet om meer onderzoek te doen naar of meer informatie te vergaren over de geloofwaardigheid van zijn asielmotieven. De asielaanvraag van eiser is vervolgens afgewezen als ongegrond, omdat eiser op grond van zijn geloofwaardig geachte asielmotieven geen vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag en bij terugkeer ook geen reëel risico loopt op ernstige schade.
3. De rechtbank stelt vast dat het beroep tegen bestreden besluit 1 op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede is gericht tegen bestreden besluit 2. Gesteld noch gebleken is dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van bestreden besluit 1. De rechtbank zal het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren voor zover dat is gericht tegen bestreden besluit 1.
4. Verweerder heeft (net als eiser) laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en heeft niet laten weten dat hij (wel) schriftelijk wil reageren op het aanvullend beroepschrift van 3 oktober 2025, waarbij eiser gronden heeft aangevoerd tegen bestreden besluit 2. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. De rechtbank zal het beroep voor zover dat is gericht tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaren, omdat zij – ook al realiseert zij zich dat verweerder voor een lastige opgave stond en dat verweerder in zoverre aan eiser is tegemoetgekomen dat hij het asielrelaas alsnog geloofwaardig acht – van oordeel is dat bestreden besluit 2 niet voldoende zorgvuldig is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Reëel risico op ernstige schade
5.1.
Eiser voert aan dat hij bij terugkeer naar Guinee-Bissau een reëel risico loopt op ernstige schade. De mishandelingen door zijn familie zijn geloofwaardig geacht door verweerder. Eiser stelt zich op het standpunt dat, nu de familieverhoudingen niet gewijzigd zijn, deze dreiging nog steeds aanwezig is. Verweerder heeft verder ten onrechte nagelaten om de geloofwaardig bevonden elementen in onderlinge samenhang te beoordelen. Eiser is niet alleen mishandeld door zijn familie, maar hij is ook stelselmatig opgepakt, vastgezet en mishandeld door de politie en militairen. Eiser heeft geen huis of sociaal netwerk en hij zal in Guinee-Bissau opnieuw ernstig worden gediscrimineerd vanwege zijn dakloosheid en hiv-besmetting, waarbij zijn ernstige psychische problemen hem des te kwetsbaarder maken.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt stelt dat uit de eerdere mishandelingen en het seksueel misbruik van eiser door zijn familie niet volgt dat eiser bij terugkeer te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM van de kant van zijn familie. Hierbij heeft verweerder terecht betrokken dat de mishandelingen in eisers vroege jeugd weliswaar geloofwaardig zijn bevonden, maar dat het gelet op het tijdsverloop – eiser is inmiddels al geruime tijd volwassen – niet aannemelijk is dat hij bij terugkeer opnieuw met deze problemen geconfronteerd zal worden. Voor zover eiser stelt dat zijn familie achter de aanslag zat die uiteindelijk voor hem de aanleiding vormde om Guinee Bissau te verlaten, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser dit verband niet heeft onderbouwd en daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft het geloofwaardig gevonden dat er een aanslag is gepleegd op eiser. Eiser heeft echter verklaard dat hij de mannen niet kende die de aanslag pleegden. De verklaring dat de nicht van eiser voor zijn vertrek gezegd heeft dat zijn familie over hem sprak, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten om aan te nemen dat de familie van eiser achter de aanslag zat en dat eiser daarom bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
5.3.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat verweerder, gelet op de geloofwaardig bevonden verklaringen van eiser, waaronder de verklaringen over zijn getroebleerde jeugd, zijn hiv-besmetting, het jarenlange leven op straat, de mishandelingen door de politie en militairen, de detenties vanwege dakloosheid, het ontbreken van een sociaal netwerk, de op hem gepleegde aanslag en zijn ernstige psychische problemen, in onderlinge samenhang bezien, ten onrechte maar in elk geval niet deugdelijk gemotiveerd tot de conclusie is gekomen dat eiser bij terugkeer geen reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Verweerder stelt weliswaar terecht dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege de mishandelingen in zijn vroege jeugd door zijn familie bij terugkeer naar Guinee Bissau een dergelijk risico loopt, maar dat geldt niet zonder meer voor de overige geloofwaardig bevonden gebeurtenissen en omstandigheden, die zich niet alleen voordeden in de jeugd van eiser, maar tot aan zijn vertrek. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte op het standpunt gesteld dat de (geloofwaardig geachte) problemen, onder meer vanwege het leven op straat, hoe de politie met hem is omgegaan en de herhaalde detenties en mishandelingen als gevolg van de dakloosheid, zich in de toekomst niet meer zullen voordoen, omdat hij inmiddels een volwassen man is. Ook toen eiser een volwassen man was, deden deze problemen zich immers voor, waarbij van belang is dat eiser geen sociaal netwerk heeft en ernstige medische problemen heeft, ook mentaal.
Bovendien dienen de geloofwaardig bevonden asielmotieven van eiser niet enkel afzonderlijk maar ook in onderlinge samenhang beoordeeld te worden ter beantwoording van de vraag of terugkeer van eiser een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM met zich brengt. De rechtbank ziet in bestreden besluit 2 geen, althans geen voldoende motivering voor het standpunt van verweerder dat eiser, ook als de relevante omstandigheden in samenhang worden bezien, bij terugkeer geen reëel risico loopt op ernstige schade. Verweerder erkent wel dat eiser vanwege zijn medische problemen als een kwetsbaar persoon gezien moet worden, maar betrekt dat vervolgens onvoldoende bij de beoordeling van de risico’s die eiser loopt bij terugkeer. Dat eiser een verblijfsvergunning regulier op medische gronden heeft en dus niet hoeft terug te keren op dit moment, doet daar niet aan af. Eiser stelt terecht dat een asielvergunning hem meer rechten en meer zekerheden zou geven. De problemen van eiser bij terugkeer zijn bovendien niet alleen van medische aard, maar ook een kwestie van discriminatie en stelselmatige mishandelingen en detenties door de politie. Ook de discriminatie die mensen met een hiv-besmetting in Guinee-Bissau ondervinden, is niet uitsluitend een medische kwestie.
Verder stelt eiser zich op het standpunt dat hij, door zijn psychische problemen waardoor hij moeilijk contact maakt met anderen en door het ontbreken van een sociaal netwerk, bij voorkomende problemen niet in staat zal zijn om hulp te vragen of om zo nodig bescherming in te roepen. Verweerder heeft dat niet of in elk geval onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank wijst er tevens op dat, anders dan verweerder in bestreden besluit 2 stelt, het aan verweerder is om te onderbouwen dat eiser zich bij ernstige problemen tot de autoriteiten kan wenden om bescherming te vragen. Nu het onweersproken juist/vooral de politie is waarvoor eiser bij terugkeer heeft te vrezen, valt zonder nadere toelichting niet in te zien dat eiser deze bescherming zal kunnen verkrijgen.
5.4.
De beroepsgrond slaagt.
Traumatabeleid
6.1.
Eiser doet verder een beroep op het traumatabeleid en voert aan dat verweerder ten onrechte niet heeft toegelicht waarom er, als eiser niet voldoet aan de voorwaarden van het traumatabeleid, geen reden is om af te wijken van dat beleid.
6.2.
Op grond van paragraaf C2/3.3.2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 wordt een vreemdeling die in het verleden is geconfronteerd met traumatische gebeurtenissen in zijn directe omgeving en zich op grond van de psychologische problematiek als gevolg van de wandaden in een positie bevindt dat hij niet kan terugkeren naar zijn land van herkomst, in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. De handelingen moeten zijn verricht van overheidswege, door politieke of militante groeperingen die de feitelijke macht uitoefenen in het land van herkomst of een deel daarvan, of door groeperingen waartegen de overheid niet in staat of niet willens is bescherming te bieden.
6.3.
Los van de vraag of eiser voldoet aan de voorwaarden van het traumatabeleid, betoogt eiser terecht dat, als hij niet voldoet aan de voorwaarden van het traumatabeleid, verweerder gelet op artikel 4:84 van de Awb zal moeten beoordelen of er een reden is om af te wijken van dat beleid. Verweerder stelt zich enkel op het standpunt dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van het traumatabeleid. Verweerder had, als dat standpunt juist is, concreet moeten uitleggen waarom de door eiser aangedragen feiten en omstandigheden, in samenhang bezien, onvoldoende bijzonder zijn voor een geslaagd beroep op artikel 4:84 van de Awb. In het verlengde van wat onder 5.3 is overwogen, is dat niet zonder meer duidelijk.
6.4.
De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
7. Het beroep is gegrond voor zover het is gericht tegen bestreden besluit 2. Dat besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb. De rechtbank acht het niet zinvol om nogmaals een bestuurlijke lus toe te passen, omdat verweerder niet in staat is gebleken om de gebreken in het inmiddels ingetrokken bestreden besluit 1 te herstellen. De rechtbank acht het niet waarschijnlijk dat verweerder alsnog deugdelijk kan motiveren dat eiser ondanks de door hem aangedragen combinatie van factoren bij terugkeer naar Guinee-Bissau geen reëel risico loopt op ernstige schade. In beginsel ligt het daarom in de rede dat verweerder de aanvraag alsnog inwilligt of hoger beroep instelt tegen deze uitspraak als hij zich daarmee niet kan verenigen, maar de beslissing daarover is aan verweerder. Als verweerder erbij blijft dat de aanvraag moet worden afgewezen en hij meent die afwijzing alsnog deugdelijk te kunnen motiveren, dan staat het hem vrij om dat te proberen, waarna voor eiser uiteraard opnieuw de mogelijkheid van beroep openstaat. De rechtbank zal dan ook niet, zoals eiser heeft gevraagd, zelf in de zaak voorzien door verweerder op te dragen eiser een verblijfsvergunning asiel te verlenen. De rechtbank draagt verweerder in plaats daarvan op om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser en daarbij rekening te houden met deze uitspraak.
8. De andere beroepsgronden tegen bestreden besluit 2 hoeven niet beoordeeld te worden.
9. Eiser krijgt een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert drie punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift tegen bestreden besluit 1, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift tegen bestreden besluit 2), met een waarde per punt van € 907,00 en wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.721,00.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover dat is gericht tegen bestreden besluit 1;
- verklaart het beroep gegrond voor zover dat is gericht tegen bestreden besluit 2;
- vernietigt bestreden besluit 2;
- draagt verweerder op om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen op eisers asielaanvraag, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.721,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak of de tussenuitspraak (en meent ondanks de intrekking van bestreden besluit 1 belang te hebben bij het instellen van hoger beroep tegen de tussenuitspraak), kunt een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.