Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1969 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 5 december 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was (NL24.45680, niet gepubliceerd). De rechtbank beoordeelt in de onderhavige procedure de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring vanaf het moment van het sluiten van dat onderzoek op 3 december 2024 tot aan het sluiten van het onderzoek in de onderhavige procedure op 14 februari 2025.
3. Eiser voert aan dat hij inmiddels (bijna) 4 maanden in bewaring verblijft. Uit de door verweerder overgelegde voortgangsrapportage blijkt niet van enig zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Omdat er onvoldoende voortgang zit in het uitzettingsproces, heeft verweerder niet voldoende voortvarend gewerkt aan de uitzetting van eiser.
4. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
5. De rechtbank stelt allereerst vast eiser in het geheel niet meewerkt aan zijn vertrek en dit in de vertrekgesprekken ook steeds zelf bevestigt. Eiser geeft hiervoor als reden dat hij als jonge jongen is vertrokken uit Marokko en in Marokko niets heeft. Eiser heeft ook verklaard dat zijn beide ouders en zijn broer zijn overleden. De rechtbank begrijpt dat eiser, als hij een keuze had, in Nederland zou blijven in plaats van terug te keren naar Marokko. Eiser heeft echter geen keuze. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf, aan hem is een terugkeerbesluit opgelegd en eiser heeft niet zelfstandig voldaan aan zijn vertrekplicht. Eiser is in bewaring gesteld om het terugkeerbesluit vanuit een gedwongen kader te effectueren. Eiser heeft geen identiteitsdocument en verricht, zoals hij zelf ook verklaart, geen enkele inspanning om een dergelijk document waaruit zijn identiteit en nationaliteit blijken te verkrijgen. Eiser is gehouden om mee te werken. Omdat eiser geen enkele medewerking verleent, is verweerder beperkt in het verrichten van handelingen om de feitelijke uitzetting te bewerkstelligen.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder de uitzettingshandelingen die hij, gelet op de niet meewerkende houding van eiser, kan verrichten ook voortvarend verricht. Uit de door verweerder overgelegde voortgangsrapportage blijkt dat verweerder elke drie weken rappelleert op de lopende lp-aanvraag en maandelijks vertrekgesprekken met eiser voert, waaronder op 10 december 2024, 9 januari 2025 en 11 februari 2025. Verweerder kan, nu eiser geen identiteitsdocument heeft en ook niet zal aanvragen en de lp reeds is aangevraagd, niet meer handelingen verrichten.
7. De rechtbank stelt verder vast dat er in zijn algemeenheid zicht op uitzetting bestaat naar Marokko. Verder heeft verweerder in zijn verweerschrift medegedeeld dat ten aanzien van Marokko over de periode 1 januari 2024 tot en met 31 december 2024 de volgende cijfers bekend zijn:
- Aantal ingediende lp-aanvragen: 286
- Aantal afgegeven nationaliteitsbevestigingen: 197
- Aantal verstrekte lp’s: 233
- Aantal uitzettingen die met behulp van een lp hebben plaatsgevonden: 140
De rechtbank heeft eiser niet in de gelegenheid gesteld om op deze cijfers te reageren omdat de vraag of zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen ontbreekt in de onderhavige procedure geen geschilpunt tussen partijen is en de rechtbank hier ook ambtshalve geen vragen over heeft gesteld. Uit deze cijfers, die de rechtbank voldoende actueel acht, blijkt dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ten aanzien van Marokko in het algemeen niet ontbreekt. De rechtbank overweegt voorts dat er geen indicaties zijn dat dit voor eiser anders is en dat er voor eiser geen lp zal worden afgegeven. Er is daarom dan ook geen aanleiding om vooralsnog het lp-traject niet af te wachten. Dat het lp-traject mogelijk langer duurt, komt naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van eiser en is niet te wijten aan het handelen van verweerder.
8. De rechtbank stelt tot slot, in het kader van het aanvullende ambtshalve rechtmatigheidsonderzoek vast dat verweerder in de te toetsen periode niet heeft hoeven volstaan met de oplegging van een lichter middel. De rechtbank overweegt dat in de vertrekgesprekken uitdrukkelijk aan eiser wordt gevraagd hoe het met zijn gezondheid gaat en dat over de concrete gezondheidsproblemen waarover eiser verklaart wordt doorgepraat en ook wordt uitgelegd wat de medische dienst kan betekenen voor eiser, welke verantwoordelijkheid eiser daarin zelf heeft en op welke wijze eiser kan verzoeken om een gesprek met de medische dienst. Door in vertrekgesprekken op deze wijze aandacht te besteden aan de persoon van eiser en zijn medische conditie en welbevinden en door de gesprekken op deze wijze vast te leggen in de verslagen, stelt verweerder de rechtbank in staat om te beoordelen of de maatregel al dan niet onrechtmatig bezwarend is (geworden). De rechtbank is hierdoor ook in staat om vast te stellen dat verweerder doorgrondt dat de beoordeling of de tenuitvoerlegging van de maatregel kan voortduren een continue beoordeling vergt. De rechtbank concludeert dan ook op grond van de M120, de verslagen van de vertrekgesprekken en de beroepsgronden blijkt dat verweerder voortvarend handelt aan het vertrek van eiser, er geen indicaties zijn dat dit vertrek niet binnen redelijke termijn kan plaatsvinden en de tenuitvoerlegging ook niet onevenredig bezwarend is geweest.
9. De rechtbank concludeert dus dat maatregel rechtmatig heeft voortgeduurd en de maatregel wordt dan ook niet opgeheven.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.