ECLI:NL:RBDHA:2025:21726

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
NL25.52932
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling in het kader van de Dublinverordening en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiseres, die door de minister van Asiel en Migratie in bewaring is gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij tevens schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 11 november 2025 aan Kroatië is overgedragen en niet zelf aanwezig was bij de zitting, maar vertegenwoordigd werd door haar gemachtigde. De minister was ook vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld, waaronder de stelling dat zij een asielaanvraag had ingediend en dat de minister onvoldoende onderzoek had gedaan naar haar gezondheidstoestand, gezien het feit dat zij hoogzwanger was. De rechtbank oordeelde dat de minister op juiste gronden tot bewaring was overgegaan en dat er voldoende onderzoek was gedaan, inclusief een fit-to-fly-onderzoek. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren, ondanks de betwisting van eiseres over enkele lichte gronden.

De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.52932

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2025 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. B.A. Palm),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiseres is op 11 november 2025 overgedragen aan Kroatië.
De rechtbank heeft het beroep op 11 november 2025 behandeld. Eiseres is niet verschenen omdat zij al was overgedragen aan Kroatië. Zij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Heeft de minister eiseres op een onjuiste grondslag in bewaring gesteld?
1. Eiseres voert aan dat zij een asielaanvraag heeft ingediend, waardoor zij niet op grond van artikel 59a van de Vw 2000 in bewaring gesteld kan worden.
1.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiseres is op de juiste grondslag in bewaring gesteld. De gemachtigde van eiseres geeft ter zitting aan dat het voor hem onduidelijk is of eiseres daadwerkelijk een asielaanvraag heeft gedaan. De minister heeft op zitting toegelicht dat in het systeem niet is geregistreerd dat eiseres een asielaanvraag heeft gedaan. De rechtbank ziet geen reden om hieraan te twijfelen. Eiseres heeft dit ook niet gemotiveerd betwist. Ook in het geval eiseres een asielaanvraag had gedaan, zou eiseres op grond van artikel 59a van de Vw 2000 in bewaring kunnen worden gesteld. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt namelijk dat bij de beoordeling of een vreemdeling op grond van artikel 59a van de Vw 2000 in bewaring kan worden gesteld, bepalend is of op hem de Dublinverordening van toepassing is. Dit geldt ook bij een samenloop van de bewaringsgrondslagen als vermeld in artikel 59a en artikel 59b van de Vw 2000. [1]
Heeft de minister voldoende onderzoek gedaan?
2. Eiseres voert aan dat de minister onvoldoende onderzoek heeft gedaan zodat eiseres op een veilige manier overgedragen kan worden. Zo blijkt niet dat de minister een fit-to-fly-onderzoek heeft gedaan, terwijl eiseres hoogzwanger is.
2.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft op zitting toegelicht dat hij navraag heeft gedaan bij de regievoerder. De regievoerder heeft verklaard dat eiseres door een arts is gekeurd voorafgaand aan de overdracht en dat zij fit-to-fly is verklaard. Ook zal er een medische escort mee gaan met de overdracht. Niet gesteld of gebleken is dat eiseres niet overgedragen kan worden vanwege medische redenen. De rechtbank ziet geen reden om hieraan te twijfelen. Dat de fit-to-fly verklaring niet is opgenomen in het dossier, is onvoldoende om de bewaring onrechtmatig te achten. De minister beoordeelt kort voor het moment van de feitelijke uitzetting of eiseres fit-to-fly is, en is niet gehouden om dat al te beoordelen in het kader van het opleggen van de maatregel van bewaring.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
Eiseres heeft enkel de lichte gronden 4c en 4d betwist. De onbetwiste zware gronden 3a, 3b en 3k en de onbetwiste lichte grond 4a kunnen de maatregel van bewaring echter al dragen. Deze gronden kunnen de maatregel dragen omdat zij feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht. [2] Wat eiseres heeft aangevoerd tegen de lichte gronden 4c en 4d kan daaraan niet afdoen en behoeft daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Had de minister een lichter middel moeten opleggen?
4. Eiseres voert aan dat de minister een lichter middel had moeten opleggen. Er bestaat namelijk geen risico op onttrekking, aangezien eiseres zwanger is. In dit geval had een meldplicht opgelegd kunnen worden. Dat zij eerder met onbekende bestemming is vertrokken, houdt niet in dat ze dat nu onder de huidige omstandigheden opnieuw zal doen.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister stelt zich, gelet op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Het onttrekkingsrisico bij het opleggen van een lichter middel in plaats van een inbewaringstelling is volgens de minister te groot. De stelling van eiseres dat een meldplicht passender zou zijn, slaagt dan ook niet vanwege dit onttrekkingsrisico. Verder is het opleggen van de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd door de minister en mag hij aan eiseres tegenwerpen dat zij eerder met onbekende bestemming is vertrokken. De minister was in dit geval niet gehouden om een lichter middel op te leggen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. Los van de door eiseres aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiseres verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 28 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2162.
2.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
3.Vergelijk HvJEU 4 september 2025, ECLI:EU:C:2025:647 (Adrar) en HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 (C, B en X).