ECLI:NL:RBDHA:2025:21747

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
C/09/691008 / JE RK 25-1535
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdzorg

Op 10 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van vier minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om deze machtiging, omdat er zorgen waren over de stabiliteit in de thuissituatie van de kinderen. De ouders, die beiden kampen met persoonlijke problematiek, zijn volgens de Raad niet in staat om de zorg te bieden die de kinderen nodig hebben. De rechtbank heeft vastgesteld dat de situatie in het gezin onhoudbaar is en dat de kinderen tijdelijk op een veilige plek moeten verblijven om hun ontwikkeling niet verder te schaden. De rechtbank heeft de ouders en de gecertificeerde instelling gehoord en geconcludeerd dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is. De kinderen zullen worden geplaatst in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, waar zij samen kunnen verblijven en de benodigde zorg en begeleiding kunnen ontvangen. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De ouders hebben aangegeven dat zij de zorgen van de Raad onderschrijven, maar vinden een uithuisplaatsing te ingrijpend en prematuur. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de zorgen te complex zijn om binnen de thuissituatie aan te pakken en dat de kinderen een veilige en stabiele omgeving nodig hebben.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/691008 / JE RK 25-1535
Datum uitspraak: 10 oktober 2025
Beschikking van de meervoudige kamer over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, te 'sGravenhage,
hierna te noemen: de Raad,
over
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2012 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2015 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
-
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2016 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] ,
-
[minderjarige 4], geboren op [geboortedatum 3] 2016 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 4] ,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
hierna tezamen te noemen: de ouders,
beiden wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.A. Hoste te Den Haag.
De rechtbank merkt als informanten aan:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
[de oma],
zijnde de oma vaderszijde,
hierna te noemen: de oma.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 23 september 2025 de kinderen onder toezicht gesteld tot 23 september 2026. De behandeling van het verzoek tot het verlenen van een machtiging uithuisplaatsing van de kinderen is aangehouden, met verwijzing van het verzoek voor verdere behandeling naar de zitting van de meervoudige kamer op 10 oktober 2025 om 11:00 uur.
1.2.
De rechtbank neemt nu ook de volgende stukken mee in de beoordeling:
- de beschikking van 23 september 2025;
- het wijzigingsrekest van de Raad met bijlagen, ontvangen op 8 oktober 2025.
1.3.
Op 10 oktober 2025 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] namens de Raad;
  • de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
  • [naam 2] en [naam 3] namens de gecertificeerde instelling;
  • de oma;
  • de persoonlijk begeleiders van de ouders van [zorginstantie 1] als toehoorders.
1.4.
De rechtbank heeft de kinderen naar hun mening gevraagd. De kinderen hebben afzonderlijk van elkaar een gesprek gevoerd met de voorzitter van de meervoudige kamer. Tijdens de zitting heeft de voorzitter samengevat wat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 4] hebben verteld. [minderjarige 3] heeft geen toestemming gegeven om zijn mening te delen.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige 3] en [minderjarige 4] verblijven sinds kort volledig bij de oma en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de ouders. Daarvoor verbleven de kinderen afwisselend bij de oma (waarbij zij steeds in koppels werden opgesplitst) en bij de ouders.
2.2.
Om het weekend logeren de kinderen bij Landal onder begeleiding van [zorginstantie 2] .
2.3.
Voor de overige feiten verwijst de rechtbank naar de beschikking van
23 september 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van zes maanden en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad handhaaft het verzoek om het verlenen van een machtiging uithuisplaatsing en licht dat als volgt toe. Al sinds 2022 zijn er zorgen over de stabiliteit in de thuissituatie. Er is al diverse hulpverlening ingezet voor het gezin en ook zijn de kinderen eerder (vrijwillig) uit huis geplaatst geweest. Dit heeft echter niet voor een blijvende verandering gezorgd. Hoewel de Raad begrijpt dat een uithuisplaatsing ingrijpend is voor de kinderen, is dit volgens de Raad noodzakelijk om een veilige en stabiele opvoedomgeving voor de kinderen te creëren. Beide ouders kampen met persoonlijke problematiek; bij de moeder is sprake van psychische problematiek en bij de vader is sprake van emotieregulatieproblematiek. Door hun persoonlijke problematiek zijn de ouders onvoldoende (emotioneel) beschikbaar voor de kinderen. Daarbij komt dat de kinderen een bovengemiddelde opvoedbehoefte hebben en daardoor veel van hun opvoeders vragen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] laten signalen van hechtingsproblematiek zien. [minderjarige 1] kan grenzeloos zijn in haar contact met anderen en [minderjarige 2] heeft moeite met haar emotieregulatie. [minderjarige 4] heeft Cerebrale Parese (CP), waardoor zij moeite heeft met lopen en haar grove motoriek en zij heeft een disharmonisch intelligentieniveau. [minderjarige 3] laat kenmerken van CP zien, maar heeft minder last van problemen in zijn lichamelijke ontwikkeling. De ouders zijn op dit moment niet bij machte om de kinderen de zorg te bieden die zij nodig hebben, waardoor de ontwikkeling van de kinderen stagneert. Daarbij is de thuissituatie al langere tijd zeer onrustig, waarbij er ook geregeld ruzies en spanningen zijn tussen de gezinsleden. De Raad meent dat de situatie niet langer kan voortduren. Het is noodzakelijk dat de kinderen tijdelijk op een neutrale plek verblijven om uiteindelijk stabiel bij de ouders thuis te kunnen opgroeien. De Raad wil voorkomen dat de kinderen van verblijfplek blijven wisselen. Er moet daarom een duidelijk plan worden gemaakt wat er nodig is om een langdurig stabiele opvoedsituatie voor de kinderen te realiseren. Daartoe is het nodig dat er – weg uit de onrustige thuissituatie – zicht komt op de problematiek van de kinderen, zodat duidelijk kan worden wat kindeigen problematiek is en wat omgevingsproblematiek. De kinderen moeten vervolgens ook de juiste behandeling krijgen. Daarnaast is het belangrijk dat de ouders tot rust komen en dat zij blijven werken aan hun persoonlijke problematiek. Ook moet er gewerkt worden aan de dynamiek tussen de kinderen onderling en tussen de kinderen en de ouders. De Raad is van mening dat plaatsing bij [zorginstelling] in [plaats 1] het meest in het belang van de kinderen is. Er is daar een plek beschikbaar voor alle vier de kinderen, zodat zij samen geplaatst kunnen worden. Op deze locatie is ook behandeling en scholing beschikbaar. De ouders doen ontzettend hun best, maar er is in het verleden al gebleken dat ‘voortkabbelen’ op deze manier, met twee kinderen thuis en twee uit huis, niet werkt. Alle gezinsleden staan in de overlevingsstand. Er moet iets gebeuren om verdere schade aan de ontwikkeling van de kinderen te voorkomen. Wat de Raad betreft, is een periode van uithuisplaatsing gedurende zes maanden een gezinsopname noodzakelijk om intensief te kunnen werken aan de dynamiek tussen de ouders en de kinderen, alvorens over te gaan tot een thuisplaatsing.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de ouders is verweer gevoerd tegen het verzoek. De ouders onderschrijven de zorgen van de Raad. Zij hebben daarom ingestemd met de ondertoezichtstelling van de kinderen. Een uithuisplaatsing van de kinderen vinden de ouders echter te ingrijpend. Dat is een uiterst redmiddel, dat pas ingezet moet worden als er geen andere, lichtere alternatieven voorhanden zijn. In het vrijwillig kader is er al diverse hulpverlening bij het gezin betrokken geweest, maar één van de problemen was het gebrek aan een regievoerder. Die regievoerder is er nu in de vorm van een jeugdbeschermer, maar die is pas recent betrokken en tot meer dan een kennismakingsgesprek is het nog niet gekomen. De ouders vinden een uithuisplaatsing daarom te prematuur. [zorginstantie 3] is betrokken voor de kinderen en biedt daarnaast de ouders opvoedondersteuning. Daarnaast hebben beide ouders een persoonlijk begeleider van [zorginstantie 1] . Ook [minderjarige 2] ontvangt hulpverlening van [zorginstantie 1] en als het noodzakelijk is dat zij weer met een psycholoog gaat praten, kan dat ook weer worden opgestart. Verder staat de moeder onder behandeling van de GGZ voor haar psychische problematiek en de vader ontvangt hulp van [zorginstantie 4] voor met name zijn emotieregulatieproblematiek. De moeder heeft verklaard dat de GGZ de hulpverlening eigenlijk wilde afsluiten, maar dat er door de spanningen rondom de zittingen weer een toename wordt gezien in het automutileren door de moeder. Hierdoor is de hulpverlening toch voortgezet. De ouders erkennen dat de zorg voor vier kinderen op dit moment te zwaar voor hen is. Zij hebben op de zitting van 23 september 2025 een tussenoplossing aangedragen en deze oplossing wordt nu ook uitgevoerd. Dat betekent dat [minderjarige 3] en [minderjarige 4] sinds twee weken volledig bij de oma verblijven en dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] thuis bij de ouders wonen, in plaats van dat er iedere week (in koppels) wordt gewisseld. Alle vier de kinderen gaan om de week in het weekend naar Landal. De ouders zijn in staat om de zorg voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te dragen en de oma is bereid de komende maanden voor [minderjarige 3] en [minderjarige 4] te blijven zorgen. De ouders vinden deze oplossing meer in het belang van de kinderen dan een uithuisplaatsing op een groep in [plaats 1] , ver buiten de regio. Daarbij is er geen duidelijk plan wat er de komende maanden moet gebeuren om een thuisplaatsing te realiseren. Het verzoek is dan ook te prematuur en ondoordacht en de ouders verzoeken daarom om het verzoek af te wijzen.
4.2.
De gecertificeerde instelling onderschrijft de zorgen van de Raad. Er heeft inmiddels een kennismakingsgesprek plaatsgevonden met de ouders. Er is nog geen plan van aanpak opgesteld. Uit de stukken blijkt duidelijk dat de draagkracht/draaglast-verhouding van de ouders uit balans is. De jeugdbeschermer die op zitting is verschenen, niet zijnde de vaste jeugdbeschermer, heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij twijfelt of een uithuisplaatsing van de kinderen bij [zorginstelling] in [plaats 1] op dit moment het meest in hun belang is, vanwege het feit dat [zorginstelling] ver buiten de regio ligt en de kinderen op verschillende groepen zullen verblijven, hetgeen niet met een gezinssituatie te vergelijken is. Mocht een uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk worden geacht, dan zouden zij één dag in de week naar de ouders moeten kunnen gaan.
4.3.
De oma heeft desgevraagd naar voren gebracht dat [minderjarige 3] en [minderjarige 4] op dit moment bij haar verblijven. De oma is bereid en in staat om hen langer op te vangen, als dat nodig is. De zorg voor vier kinderen is echter te zwaar voor haar. Dat de oma destijds negatief is gescreend als pleegouder, dit had te maken met het feit dat de ouders geen toestemming gaven voor inschrijving van de kinderen in de Basisregistratie Personen bij de oma.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de rechtbank van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1]
5.2.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Het gezin kent een belast verleden waarbij er verschillende ingrijpende gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Bij zowel de ouders als de kinderen is er daarnaast sprake van persoonlijke problematiek. De moeder kampt met psychische problematiek en zij ervaart momenteel weer meer psychische klachten en dat uit zich in zelfbeschadiging. De vader kampt met onverwerkt trauma en problemen met zijn emotieregulatie. Hij staat onder behandeling bij [zorginstantie 4] en de verwachting is dat hij de komende periode nog behandeling nodig zal hebben. Bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn met name zorgen over de hechting. Ook zijn er zorgen over de gedragsproblemen van [minderjarige 2] . Zij vertoont vaak boos en agressief gedrag en de ouders vinden het lastig om haar te begrenzen. [minderjarige 4] heeft CP en [minderjarige 3] laat hier kenmerken van zien. De problematiek van zowel de ouders als van de kinderen vraagt veel van de draagkracht van de ouders. De ouders zijn overbelast en zien zelf ook in dat zij de zorg voor alle vier de kinderen op dit moment niet kunnen dragen. Hoewel de rechtbank ziet dat de ouders veel van de kinderen houden en zich volledig inzetten om aan hun problematiek te werken, zijn de zorgen te fors en complex om binnen de thuissituatie aan te kunnen pakken. Het is noodzakelijk dat zowel de ouders als de kinderen tot rust komen en dat er gewerkt wordt aan de persoonlijke problematiek van alle gezinsleden. Om dit te realiseren, moeten de kinderen op een veilige en stabiele plek verblijven, waarbij zij de zorg en begeleiding krijgen die zij nodig hebben om zich verder te kunnen ontwikkelen. Aan de andere kant moeten de ouders ook de tijd en ruimte krijgen om hun behandelingen voort te zetten en hun draagkracht te vergroten. De rechtbank is daarom van oordeel dat de door de ouders gekozen tussenoplossing, inhoudende dat de twee jongste kinderen bij de oma verblijven, hiervoor onvoldoende is en dat een uithuisplaatsing van alle kinderen noodzakelijk is. De rechtbank begrijpt dat de plaatsing bij [zorginstelling] in [plaats 1] verre van ideaal is vanwege de afstand vanaf [plaats 2] , waar de ouders wonen, maar vindt plaatsing daar op dit moment toch de beste optie voor de kinderen. De kinderen kunnen daar samen geplaatst worden, zodat zij bij elkaar blijven en steun aan elkaar kunnen hebben. Plaatsing van alle vier de kinderen op één locatie is ook voor de ouders overzichtelijker. Daarnaast biedt [zorginstelling] zowel scholing als diagnostiek en behandeling op locatie, zodat er de komende periode daadwerkelijk stappen gezet kunnen worden. Gelet op de forse zorgen die er zijn en de tijd die nodig is om daadwerkelijk met die zorgen aan de slag te gaan, zal de rechtbank een machtiging uithuisplaatsing verlenen voor de verzochte duur van zes maanden. De rechtbank benadrukt daarbij dat het belangrijk is dat er aandacht is en blijft voor het contact tussen de kinderen en de ouders. De rechtbank vertrouwt erop dat de gecertificeerde instelling dit contact op korte termijn mogelijk maakt, waarbij er rekening wordt gehouden met de reistijd en de (financiële) mogelijkheden van de ouders en de kinderen. Ook de oma, die een belangrijke rol speelt in het leven van de kinderen, moet in contact kunnen blijven met de kinderen.
5.3.
De rechtbank verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 10 oktober 2025 tot 10 april 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2025 door
mr. M.M.C. Limbeek, mr. J.E. Bierling en mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. J.M. Dreef als griffier, en op schrift gesteld op 30 oktober 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek.